Amsterdam
(Nederland) -
De Hoge Raad der Nederlanden heeft een uitspraak gedaan in de rechtszaak die
LEGO had aangespannen tegen MEGABLOCKS. De uitspraak is als volgt:
Lego
heeft in de afgelopen vijftig jaar in Nederland een grote markt gecreëerd voor
het door haar vervaardigde constructiespeelgoed. Voor opeenvolgende generaties
is dit het constructiespeelgoed bij uitstek geworden. Daarbij zijn de
basiselementen terug te vinden in basisdozen, aanvulsets en themadozen. Alle
andere elementen laten zich met deze basiselementen combineren. Daardoor zijn de
speelmogelijkheden van de door Lego op de markt gebrachte dozen niet beperkt tot
de inhoud van die dozen zelf, maar zijn de onderdelen ervan onderling
uitwisselbaar zodat ook buiten de grenzen van de afzonderlijke dozen bouwsels
kunnen worden uitgevoerd. Binnen het product is de compatibiliteit een
essentieel aspect. Doordat Lego kon beschikken over een octrooi, is zij lange
tijd in staat geweest te verhinderen dat concurrenten met hetzelfde product op
de markt konden komen. Hoewel er ook andere soorten constructiespeelgoed op de
markt zijn, zoals Lego met recht opmerkt, is door deze omstandigheden de
situatie ontstaan dat Lego en Duplo op de speelgoedmarkt een unieke plaats
hebben verworven. Het ligt in die situatie bepaald voor de hand dat potentiële
kopers van constructiespeelgoed zich bij hun aankoop niet alleen laten leiden
door hetgeen aan nieuwe producten te koop wordt aangeboden, maar ook door
hetgeen zij op het gebied van dat speelgoed al in huis hebben of waarvan zij
weten dat het kind waarvoor het bestemd is er al meer van heeft. Wanneer aldus
bij een aanmerkelijk deel van het in aanmerking komende publiek een behoefte
blijkt te bestaan aan compatibiliteit en uitwisselbaarheid met een bestaand en
wijdverbreid systeem, is de nabootsing door een concurrent van díe
eigenschappen van dat systeem welke noodzakelijk zijn om deze compatibiliteit en
uitwisselbaarheid tot stand te brengen niet onrechtmatig, ook niet indien die
nabootsing leidt tot producten die door hun uiterlijk verwarring zouden kunnen
opleveren met (elementen van) het bedoelde systeem.
Datum
uitspraak: |
20-11-2009 |
Datum
publicatie: |
20-11-2009 |
Rechtsgebied: |
Civiel
overig |
Soort
procedure: |
Cassatie |
Inhoudsindicatie: |
Onrechtmatige
daad. Nabootsing van product dat niet (langer) wordt beschermd
door een intellectuele-eigendomsrecht (Lego); maatstaf. Behoefte
aan standaardisatie (i.c. compabiliteit en uitwisselbaarheid) kan
rechtvaardigingsgrond zijn voor verwarringwekkend nabootsen; ook
dan is nabootser echter verplicht om verwarring zo veel mogelijk
te voorkomen. |
|
|
|
|
|
20 november
2009
Eerste Kamer
07/13142
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. LEGO NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. LEGO SYSTEM A/S,
gevestigd te Billund, Denemarken,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
1. MEGA BRANDS INC., voorheen genaamd Mega Bloks Inc.,
gevestigd te Montreal, Canada,
2. MEGA BRANDS EUROPE NV/SA, voorheen genaamd Mega Bloks Europe NV/SA,
gevestigd te Temse, België,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. H.J.A. Knijff, thans mr. R.A.A. Duk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Lego en Mega Brands.
1. Het geding in feitelijke instanties
Mega Brands heeft bij exploot van 4 februari 2003 Lego gedagvaard voor de
rechtbank Breda en gevorderd, kort gezegd, te verklaren voor recht dat de
invoer, uitvoer, het aanbieden, de verkoop en distributie en in voorraad
hebben van de speelgoedbouwsystemen Mega Bloks Micro en Mega Bloks Mini
niet te kwalificeren zijn als "slaafse nabootsing" en dat deze
handelingen op die grond niet onrechtmatig zijn jegens Lego en dat deze
handelingen derhalve aan Mega Brands en hun afnemers in Nederland is
toegestaan.
Lego heeft de vordering bestreden en, in reconventie, gevorderd, kort
gezegd, de invoer, uitvoer, het aanbieden, de verkoop en distributie en in
voorraad hebben van de speelbouwsystemen Mega Bloks Micro en Mega Bloks
Mini in Nederland te verbieden op straffe van een dwangsom.
De rechtbank heeft bij vonnis van 6 juli 2005 in conventie de vordering
afgewezen en in reconventie de vordering toegewezen, voor zover het twee
typen steentjes betreft.
Tegen dit vonnis heeft Mega Brands hoger beroep ingesteld bij het
gerechtshof te 's-Hertogenbosch en haar eis vermeerderd. Lego heeft
incidenteel hoger beroep ingesteld en daarbij haar reconventionele
vordering gewijzigd en vermeerderd.
Na tussenarresten waarbij het hof het bezwaar van Mega Brands tegen de
wijziging en vermeerdering van eis van Lego ongegrond heeft verklaard,
respectievelijk het bezwaar van Lego tegen een verdere wijziging van eis
door Mega Brands gegrond, heeft het hof bij eindarrest van 12 juni 2007 in
het principaal appel en het incidenteel appel het vonnis waarvan beroep
zowel in conventie als in reconventie vernietigd en, opnieuw rechtdoende,
de verklaring voor recht, zoals gevorderd door Mega Brands, toegewezen en
de vordering van Lego afgewezen.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof van 12 juni 2007 heeft Lego beroep in
cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
Mega Brands heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor Mega Brands
mede door mr. W.A. Hoyng, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot
vernietiging en verwijzing.
Mr. Hoyng heeft bij brief van 18 september 2009 namens Mega Brands op die
conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Eiseres onder (2) is producente van constructiespeelgoed dat in de
uitvoeringen BABY, LEGO en DUPLO op de markt wordt gebracht.
(ii) In Nederland worden deze producten verkocht door eiseres onder (1).
De basiselementen van LEGO en DUPLO zijn in Nederland algemeen bekend.
DUPLO is tweemaal zo groot als Lego; onderling zijn de elementen
compatibel. DUPLO is bestemd voor jongere kinderen, LEGO voor het wat
oudere kind.
(iii) Lego Juris A/S is houdster van de Benelux-merkinschrijvingen voor
LEGO (nr. 0054491 van 20 september 1971) en DUPLO (nr. 0366884 van 3 juli
1980). Licenties zijn ingeschreven voor eiseressen. Lego Juris A/S heeft
eiseres onder (2) gemachtigd in merkinbreukzaken op te treden.
(iv) Met betrekking tot de basiselementen van LEGO en DUPLO komt Lego geen
beroep (meer) toe op enig recht van intellectuele eigendom.
(v) Verweerster onder (1) is producent van constructiespeelgoed dat zij
onder de merknaam Mega Bloks verkoopt. Mega Bloks wordt vervaardigd in de
uitvoeringen BABY, MAXI, MINI en MICRO.
(vi) Verweerster onder (2) verkoopt de producten BABY en MAXI in
Nederland. Mega Brands verkoopt de producten MINI en MICRO wel in andere
landen, zoals Duitsland en België, maar niet in Nederland. Mega Brands
wil deze beide producten ook in Nederland gaan verkopen, maar stuit
daarbij op verzet van Lego. MINI komt in uiterlijk en vormgeving
grotendeels overeen en is compatibel met DUPLO; MICRO met LEGO.
(vii) Mega Brands heeft in verband met dit verzet van Lego begin 2007 vier
marktonderzoeken doen uitvoeren door [A]. Het resultaat van deze
onderzoeken is neergelegd in een rapport van 21 maart 2007.
3.2 Het gaat in deze zaak om de vraag of Mega Brands onrechtmatig handelt
jegens Lego door - kort gezegd - het hier te lande (gaan) aanbieden en
distribueren van de speelgoedbouwsystemen Mega Bloks MICRO en Mega Bloks
MINI, op de grond dat sprake is van 'slaafse nabootsing' van de
overeenkomstige Lego-systemen. De rechtbank heeft die vraag bevestigend
beantwoord, het hof ontkennend. Het hof heeft, onder verwijzing naar HR 30
oktober 1998, nr. C97/084, LJN ZC2760, NJ 1999, 84, onderzocht of, indien
in dit geval sprake is van verwarringwekkende nabootsing door Mega Brands,
daarvoor een rechtvaardiging bestaat. Het hof heeft die rechtvaardiging
aanwezig geacht in de omstandigheid, kort gezegd, dat, mede gelet op het
hiervoor in 3.1 onder (vii) genoemde onderzoeksrapport, bij een
aanmerkelijk deel van het in aanmerking komende publiek - de potentiële
kopers van constructiespeelgoed - een behoefte blijkt te bestaan aan
compatibiliteit en uitwisselbaarheid met het bestaande en wijdverbreide
Lego-systeem. Het heeft op die grond geoordeeld dat de nabootsing door
Mega Brands van die eigenschappen van dat systeem welke noodzakelijk zijn
om deze compatibiliteit en uitwisselbaarheid tot stand te brengen niet
onrechtmatig is, ook niet indien die nabootsing leidt tot producten die
door hun uiterlijk verwarring zouden kunnen opleveren met (elementen van)
het bedoelde systeem. (rov. 4.13-4.16)
De op genoemd onderzoeksrapport door Lego uitgeoefende kritiek heeft het
hof als niet voldoende gemotiveerd gepasseerd (rov. 4.17-4.18).
Dit alles is uitgemond in de (in rov. 4.19 neergelegde) conclusie dat
sprake is van nabootsen, doch dat daarvoor een rechtvaardiging is gelegen
in de bij potentiële kopers bestaande behoefte bouwsteentjes te kunnen
aanschaffen die naar maatvoering en uiterlijk passen op/bij de steentjes
die men al bezit, hetgeen in de praktijk van het Nederlandse huisgezin in
veel gevallen LEGO en DUPLO is. Voorts, dat om aan die wens tegemoet te
komen, een producent zijn producten aan maatvoering en uiterlijk van LEGO
en DUPLO zal moeten aanpassen. Ten slotte is naar het oordeel van het hof
voldoende komen vast te staan dat voor Mega Brands de nabootsing van zowel
de afmetingen als de overige vormaspecten van de basiselementen van LEGO
en DUPLO noodzakelijk is voor het tot stand brengen van de compatibiliteit
en uitwisselbaarheid als bedoeld in rov. 4.15.
3.3.1 Onderdeel 1 van het middel keert zich tegen rov. 4.15. Het klaagt
dat, behoudens bijkomende omstandigheden die niet zijn vastgesteld, het
louter bestaan van een behoefte bij een aanmerkelijk deel van het in
aanmerking komende publiek aan compatibiliteit en uitwisselbaarheid met
LEGO en DUPLO als bestaande en wijdverbreide speelgoedconstructiesystemen,
rechtens niet, althans niet zonder meer een voldoende rechtvaardiging kan
opleveren voor een verwarringwekkende, slaafse nabootsing van die
bestaande systemen, gezien de navolgende (veronderstellenderwijs)
vaststaande omstandigheden:
(1) LEGO en DUPLO hebben als uiterst succesvolle en eerder deels door een
octrooirecht beschermde speelgoedconstructiesystemen in hoge mate een
eigen gezicht in de relevante markt;
(2) De blokjes van Mega Brands veroorzaken door de volstrekt met die van
Lego overeenstemmende totaalindruk een concreet verwarringsgevaar en
serieus afbreukrisico voor de producten van Lego;
(3) er bestaat voor Mega Brands geen enkele door technische,
functionaliteits- of andere objectieve (standaardisatie-)eisen bepaalde
noodzaak voor exacte nabootsing van de vormgeving van LEGO en DUPLO;
(4) er zijn vele speelgoedconstructiesystemen met een van LEGO en DUPLO
afwijkende vormgeving mogelijk, die ook feitelijk worden verhandeld; Mega
Brands wil louter profiteren van het succes, de bekendheid en het
marktaandeel van Lego.
Op grond van deze omstandigheden kan volgens het onderdeel niet gezegd
worden dat een rechtvaardiging bestaat voor de verwarringwekkende, slaafse
nabootsing door Mega Brands, mede omdat daarvoor in elk geval vereist is -
hetgeen het hof niet heeft vastgesteld - dat een andere constructieve
en/of esthetische vormgeving van de door Mega Brands op de markt te
brengen blokjes daadwerkelijk afbreuk zou doen aan de deugdelijkheid en
bruikbaarheid ervan.
3.3.2 Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld. Ten aanzien van nabootsing
van een stoffelijk product dat niet (langer) wordt beschermd door een
absoluut recht van intellectuele eigendom geldt dat nabootsing van dit
product in beginsel vrijstaat, zij het dat dit beginsel uitzondering lijdt
wanneer door die nabootsing verwarring bij het publiek valt te duchten en
de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij dat
nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de
deugdelijkheid of bruikbaarheid van zijn product, mogelijk en nodig is om
te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor
verwarring ontstaat. Onder omstandigheden kan een bij afnemers van de
producten bestaande behoefte aan standaardisatie evenwel een
rechtvaardiging zijn voor het verwarringwekkend nabootsen van een product
(vgl. HR 30 oktober 1998, vermeld hiervoor in 3.2). Gegeven de door het
hof vastgestelde behoefte bij een aanmerkelijk deel van het in aanmerking
komende publiek aan bouwsteentjes die door compatibiliteit en
uitwisselbaarheid met LEGO en DUPLO worden gekenmerkt - waarvoor, naar 's
hofs in cassatie niet bestreden vaststelling, vereist is dat de steentjes
zich in maatvoering en uiterlijk niet onderscheiden van die van Lego -
heeft het hof dan ook zonder schending van enige rechtsregel en niet
onbegrijpelijk kunnen oordelen dat een rechtvaardiging bestaat voor
nabootsing door Mega Brands van de steentjes van Lego, ook indien sprake
mocht zijn van gevaar voor verwarring. De in het onderdeel opgesomde
omstandigheden doen daaraan niet af. De vraag of bij de nabootsing door
Mega Brands sprake is van nodeloos verwarringsgevaar, komt aan de orde bij
de behandeling van onderdeel 3.
3.4.1 De klachten van onderdeel 2 zijn gericht tegen rov. 4.16, 4.18 en
4.19. Onderdeel 2.1 bouwt voort op onderdeel 1, zodat het evenmin doel
treft. Onderdeel 2.2 klaagt dat het hof (in rov. 4.15) ten onrechte van de
veronderstelling is uitgegaan dat het, vanwege de voor de
speelmogelijkheden met LEGO en DUPLO essentiële compatibiliteit, bepaald
voor de hand ligt dat potentiële kopers zich niet alleen laten leiden
door hetgeen aan nieuwe producten te koop wordt aangeboden, maar ook door
hetgeen zij op het gebied van dat speelgoed al in huis hebben of waarvan
zij weten dat het kind waarvoor het is bestemd er al meer van heeft. Het
betoogt daartoe dat het hof daarbij ten onrechte niet, althans niet
kenbaar, voor de aankoop of behoefte van de potentiële kopers
invloedrijke factoren als onder meer prijs, merk(trouw) en kwaliteit heeft
verdisconteerd en zich bovendien geen (kenbare) rekenschap ervan heeft
gegeven dat behoefte aan compatibiliteit ('must fit') nog geen behoefte
aan uitwisselbaarheid ('must match') insluit.
Deze klacht faalt, aangezien uit de bedoelde veronderstelling van het hof
niet kan worden afgeleid dat het zich niet bewust is geweest dat voor
(potentiële) kopers van constructiespeelgoed als hier aan de orde ook
andere overwegingen een rol (kunnen) spelen, zoals de in het onderdeel
genoemde. Kennelijk en niet onbegrijpelijk is het hof van oordeel geweest
dat die mogelijke overwegingen niet kunnen afdoen aan zijn oordeel omtrent
de rechtvaardiging van de nabootsing, zowel met het oog op de
compatibiliteit als de uitwisselbaarheid.
De in het onderdeel vervatte klacht omtrent het gebruik door het hof van
het door Mega Brands voorafgaand aan het pleidooi in hoger beroep
overgelegde onderzoeksrapport, faalt op de gronden vermeld in de conclusie
van de Advocaat-Generaal onder 5.10 en 5.12.
3.4.2 De onderdelen 2.3 en 2.4 keren zich tegen de verwerping door het hof
(in rov. 4.18) van de kritiek van Lego op het meerbedoelde onderzoek(srapport).
De methodologische bezwaren van Lego hielden in (i) dat in het onderzoek
ten onrechte geen onderscheid is gemaakt tussen 'prospects' die
constructiespeelgoed willen kopen en daarbij uitsluitend aan het merk Lego
denken, en 'prospects' die dergelijk speelgoed (misschien) willen kopen,
ongeacht het merk, en dat (dus) niet is uitgesloten dat de meerderheid in
de steekproef uit mensen heeft bestaan die (misschien) wel van plan zijn
om binnenkort bouwsteentjes te kopen, maar alleen als het echte Lego is,
in welk geval het evident is dat die mensen vinden dat de steentjes die ze
zullen kopen compatibel moeten zijn met (en er hetzelfde uitzien als)
Lego. Voorts (ii) dat de vragen in het onderzoek ten onrechte het
Lego-steentje tot uitgangspunt nemen, het enige steentje met het
Lego-uiterlijk dat het Nederlandse publiek kent, en dat de consument ten
onrechte niet is gevraagd of hij het erg zou vinden met een bouwsteentje
te spelen dat andersoortig is dan het Lego-systeem. In onderdeel 2.4 wordt
betoogd dat Lego's verweer onder (ii) alleszins relevant is, omdat het
onderzoek door zijn opzet geen antwoord gaf op de - voor het kunnen
aannemen van een behoefte aan compatibiliteit en uitwisselbaarheid -
essentiële vraag of de consument daadwerkelijk een andersoortig
speelgoedconstructiesysteem zou afwijzen.
Vooropgesteld zij dat de waardering van het aan een onderzoek als het
onderhavige te ontlenen bewijs is voorbehouden aan het hof als rechter die
over de feiten oordeelt.
Dat het hof de kritiek onder (i) - die het in rov. 4.17 onder ogen heeft
gezien - als een onvoldoende gemotiveerde betwisting heeft aangemerkt,
geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet
onbegrijpelijk, nu de door Lego aangedragen bezwaren van prof. Pruyn niet
tot de slotsom nopen dat de steekproef niet voldoende consumenten omvatte
die geen bezwaar zouden hebben met andere steentjes dan die van Lego te
spelen en die de behoefte aan compatibiliteit en uitwisselbaarheid
bevestigden.
De verwerping van het verweer onder (ii) is evenmin onbegrijpelijk, gelet
op de door het hof vastgestelde, in cassatie niet bestreden, unieke plaats
die de Lego-steentjes op de speelgoedmarkt hebben verworven, die meebrengt
dat, naar Lego zelf heeft aangevoerd, haar steentjes de enige zijn die het
Nederlandse publiek kent.
3.5.1 Onderdeel 3.1 behelst de klacht dat het hof (in rov. 4.15-4.19)
heeft miskend dat, ook al bestaat een (rechtens relevante) behoefte aan
compatibiliteit en uitwisselbaarheid als zodanig van het door Mega Brands
aangeboden constructiespeelgoed met LEGO en DUPLO, verwarringwekkende,
slaafse nabootsing slechts gerechtvaardigd is, indien en voor zover dit
voor de deugdelijkheid en bruikbaarheid noodzakelijk is, en dat de
imiterende concurrent in elk geval, zonder dat dit ten koste gaat van de
compatibiliteit en uitwisselbaarheid, gehouden is om afwijkingen in
(esthetische) vormgeving aan te brengen ter voorkoming van
verwarringsgevaar.
Onderdeel 3.2 klaagt dat het hof althans zijn oordeel dat er ook een (reële)
behoefte bestaat aan identiteit, niet alleen qua maatvoering, maar ook qua
uiterlijk (overige vormaspecten) ontoereikend heeft gemotiveerd in het
licht van Lego's stellingen, die inhouden dat ook binnen de voor
compatibiliteit en uitwisselbaarheid als zodanig noodzakelijke maatvoering
en vormaspecten wel degelijk afwijkingen qua uiterlijk mogelijk en dus
geboden zijn, onder meer door variaties aan te brengen in de vorm, hoogte
en oppervlak van de noppen, de materiaalkeuze, markeringen/gaten in de
steentjes en andere duidelijk waarneembare afwijkingen. Gelet op deze
stellingen kon het hof niet, althans niet zonder nadere motivering, kort
gezegd, oordelen dat voor de verwarringwekkende nabootsing door Mega
Brands een rechtvaardiging bestaat.
3.5.2 Bij de beoordeling van deze klachten wordt vooreerst herinnerd aan
hetgeen is overwogen in het arrest van 30 oktober 1998, vermeld hiervoor
in 3.3.2. Dat een bij afnemers van de producten bestaande behoefte aan
standaardisatie een rechtvaardiging kan zijn voor het verwarringwekkend
nabootsen van een product, zoals reeds was beslist in HR 12 juni 1970, LJN
AC2520, NJ 1970, 434, brengt niet mee dat bij de aanwezigheid van een
dergelijke behoefte op de nabootser niet langer de in HR 1 december 1989,
nr. 13682, LJN AB7836, NJ 1990, 473 geformuleerde verplichting rust om bij
dat nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te
voorkomen dat door de als gevolg van de aanpassing aan de standaard
bestaande gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat
of vergroot wordt. Beslist is slechts dat gevaar voor verwarring niet in
de weg staat aan rechtmatige nabootsing, indien de zojuist genoemde
verplichting is nageleefd.
3.5.3 Het hof is evenwel kennelijk en niet onbegrijpelijk van oordeel
geweest dat de door de rechtbank vastgestelde, in hoger beroep niet
bestreden, uiterlijke verschillen tussen de steentjes van Mega Brands en
die van Lego - de kleur en de (plaats van de) naamsvermelding - voldoende
zijn om, gegeven de bij de potentiële kopers bestaande behoefte
bouwsteentjes te verkrijgen die naar maatvoering en uiterlijk passen
op/bij de steentjes die men al bezit, het gevaar van nodeloze verwarring
te voorkomen. De onderdelen falen dus.
3.6 Onderdeel 4, dat voortbouwt op de voorafgaande onderdelen, moet het
lot daarvan delen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Lego in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze
uitspraak aan de zijde van Mega Brands begroot op € 371,34 aan
verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en
de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, J.C. van Oven en
C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J.
Numann op 20 november 2009.
|
|
|
|
Nr. 07/13142
Mr. D.W.F. Verkade
Zitting 4 september 2009
Conclusie inzake:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lego Nederland
BV
2. de vennootschap naar Deens recht Lego System A/S
(hierna tezamen: 'Lego')
tegen
1. de vennootschap naar Canadees recht Mega Brands Inc.
2. de vennootschap naar Belgisch recht Mega Brands Europe NV/SA
(hierna tezamen: 'Mega Brands')(1)
1. Inleiding
1.1. Deze zaak gaat over nabootsing van de alom bekende
speelgoedbouwsteentjes van Lego. In deze zaak is uitgangspunt dat die
steentjes niet (meer) door enig intellectueel eigendomsrecht beschermd
zijn.
1.2. Partijen strijden over de vraag of het constructiespeelgoed dat Mega
Brands in de uitvoeringen Mini en Micro op de Nederlandse markt wil
brengen is te kwalificeren als een nodeloze en verwarringwekkende
nabootsing ten opzichte van Lego's DUPLO en LEGO.
1.3. Anders dan de rechtbank zag het hof een rechtvaardiging voor de
(verondersteld: verwarringwekkende) nabootsing, gelegen in de reële
behoefte van potentiële kopers aan compatibiliteit en uitwisselbaarheid
met het bestaande en wijdverbreide constructiespeelgoedsysteem van Lego.
1.4. Het cassatiemiddel keert zich tegen dit oordeel met een aantal
klachten, mede tegen de wijze waarop het hof het in opdracht van Mega
Brands uitgevoerde consumentenonderzoek in zijn oordeel betrokken heeft.
2. Feiten(2)
2.1. Lego System A/S is producent van constructiespeelgoed dat in de
uitvoeringen BABY, LEGO en DUPLO op de markt wordt gebracht.
2.2. In Nederland worden deze producten verkocht door Lego Nederland BV.
De basiselementen van LEGO en DUPLO zijn in Nederland algemeen bekend.
DUPLO is tweemaal zo groot als Lego; onderling zijn de elementen
compatibel. DUPLO is bestemd voor jongere kinderen, LEGO voor het wat
oudere kind.
2.3. Lego Juris A/S is houder van de Benelux-merkinschrijvingen voor LEGO
(nr. 0054491 d.d. 20 september 1971) en DUPLO (nr. 0366884 d.d. 3 juli
1980). Licenties zijn ingeschreven voor Lego System A/S en Lego Nederland
BV. Lego Juris A/S heeft Lego System A/S gemachtigd in merkinbreukzaken op
te treden.
2.4. Met betrekking tot de basiselementen van LEGO en DUPLO komt Lego geen
beroep (meer) toe op enig recht van intellectuele eigendom.
2.5. Mega Brands Inc. is producent van constructiespeelgoed dat zij onder
de merknaam Mega Bloks verkoopt. Mega Bloks is verkrijgbaar in de
uitvoeringen BABY, MAXI, MINI en MICRO.
2.6. Mega Brands Europe NV/SA verkoopt de producten BABY en MAXI in
Nederland. Mega Brands verkoopt de producten MINI en MICRO wel in andere
landen, zoals Duitsland en België, maar niet in Nederland. Mega Brands
wil deze beide producten ook in Nederland gaan verkopen, maar stuit
daarbij op verzet van Lego. MINI komt in uiterlijk en vormgeving
grotendeels overeen en is compatibel met DUPLO; MICRO met LEGO.
2.7. Mega Brands heeft in verband met dit verzet van Lego begin 2007 vier
marktonderzoeken doen uitvoeren door [A]. Het resultaat van deze
onderzoeken is neergelegd in een rapport van 21 maart 2007.
3. Procesverloop
3.1. Bij inleidende dagvaarding van 4 februari 2003 heeft Mega Brands Lego
gedagvaard voor de rechtbank Breda en gevorderd voor recht te verklaren
dat de invoer, uitvoer, het aanbieden, de verkoop en distributie en in
voorraad hebben van de speelgoed bouwsystemen Mega Bloks Micro en Mega
Bloks Mini niet zijn te kwalificeren als "slaafse nabootsing" en
dat deze handelingen derhalve aan Mega Brands en haar afnemers in
Nederland zijn toegestaan.
3.2. Lego heeft de vordering bestreden en in reconventie gevorderd Mega
Brands, op straffe van een dwangsom, de invoer, uitvoer, het aanbieden, de
verkoop en distributie en in voorraad hebben van de speelgoed bouwsystemen
Mega Bloks Micro en Mega Bloks Mini in Nederland te verbieden.
3.3. Na verdere conclusiewisseling en pleidooien heeft de rechtbank bij
vonnis van 6 juli 2005(3) de vordering in conventie van Mega Brands
afgewezen en de vordering in reconventie van Lego toegewezen.
3.4. Mega Brands is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het
gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
3.5. Lego heeft het hoger beroep bestreden en incidenteel hoger beroep
ingesteld en daarbij haar reconventionele vordering gewijzigd en
vermeerderd.
Mega Brands heeft in het incidentele hoger beroep verweer gevoerd en
tevens haar vordering gewijzigd.
3.6. Bij tussenarresten van 11 juli 2006 respectievelijk 24 oktober 2006
heeft het hof het bezwaar van Mega Brands tegen de wijziging en
vermeerdering van eis door Lego ongegrond verklaard, respectievelijk het
bezwaar van Lego tegen de wijziging van eis door Mega Brands gegrond
verklaard.
3.7. Na pleidooien heeft het hof bij arrest van 12 juni 2007(4) het vonnis
waarvan beroep zowel in conventie als in reconventie vernietigd en opnieuw
rechtdoende, de verklaring voor recht, zoals gevorderd door Mega Brands
toegewezen en de vordering van Lego afgewezen. Daartoe overwoog het hof:
'4.12 Partijen zijn het er verder over eens dat zowel bij de gevorderde
verklaring voor recht in conventie als bij de reconventionele
verbodsvordering de kernvraag is of Mega Brands zich bij de introductie
van Mega Brands Mini en Micro in Nederland schuldig maakt aan slaafse
nabootsing ten opzichte van Duplo en Lego.
4.13 Bij de beoordeling van deze vraag dient het volgende vooropgesteld te
worden. Ten aanzien van nabootsing van een stoffelijk product dat niet
(langer) wordt beschermd door een absoluut recht van intellectuele
eigendom geldt de regel dat nabootsing van dit product weliswaar in
beginsel vrijstaat, maar dat dit beginsel uitzondering lijdt wanneer door
die nabootsing verwarring bij het publiek valt te duchten en de
nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij het
nabootsten alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de
deugdelijkheid of bruikbaarheid van zijn product, mogelijk en nodig is om
te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor
verwarring ontstaat. Onder omstandigheden kan een bij afnemers van de
producten bestaande behoefte aan standaardisatie een rechtvaardiging zijn
voor het nabootsen van een product (o.m. HR 30 oktober 1998, NJ 1999, 84 -
Layher/Assco).
4.14 Partijen hebben uiteenlopende opvattingen met betrekking tot alle
aspecten van de hiervoor weergegeven regel en de uitzondering daarop. Het
hof zal niet op al deze aspecten ingaan, maar zich concentreren op de
vraag of, indien in dit geval gesproken dient te worden van
verwarringwekkende nabootsing door Mega Brands, daarvoor een
rechtvaardiging bestaat. Naar het oordeel van het hof is dat het geval.
Hierbij zijn de volgende omstandigheden van belang.
4.15 Lego heeft in de afgelopen vijftig jaar in Nederland een grote markt
gecreëerd voor het door haar vervaardigde constructiespeelgoed. Voor
opeenvolgende generaties is dit het constructiespeelgoed bij uitstek
geworden. Daarbij zijn de basiselementen terug te vinden in basisdozen,
aanvulsets en themadozen. Alle andere elementen laten zich met deze
basiselementen combineren. Daardoor zijn de speelmogelijkheden van de door
Lego op de markt gebrachte dozen niet beperkt tot de inhoud van die dozen
zelf, maar zijn de onderdelen ervan onderling uitwisselbaar zodat ook
buiten de grenzen van de afzonderlijke dozen bouwsels kunnen worden
uitgevoerd. Binnen het product is de compatibiliteit een essentieel
aspect. Doordat Lego kon beschikken over een octrooi, is zij lange tijd in
staat geweest te verhinderen dat concurrenten met hetzelfde product op de
markt konden komen. Hoewel er ook andere soorten constructiespeelgoed op
de markt zijn, zoals Lego met recht opmerkt, is door deze omstandigheden
de situatie ontstaan dat Lego en Duplo op de speelgoedmarkt een unieke
plaats hebben verworven. Het ligt in die situatie bepaald voor de hand dat
potentiële kopers van constructiespeelgoed zich bij hun aankoop niet
alleen laten leiden door hetgeen aan nieuwe producten te koop wordt
aangeboden, maar ook door hetgeen zij op het gebied van dat speelgoed al
in huis hebben of waarvan zij weten dat het kind waarvoor het bestemd is
er al meer van heeft. Wanneer aldus bij een aanmerkelijk deel van het in
aanmerking komende publiek een behoefte blijkt te bestaan aan
compatibiliteit en uitwisselbaarheid met een bestaand en wijdverbreid
systeem, is de nabootsing door een concurrent van díe eigenschappen van
dat systeem welke noodzakelijk zijn om deze compatibiliteit en
uitwisselbaarheid tot stand te brengen niet onrechtmatig, ook niet indien
die nabootsing leidt tot producten die door hun uiterlijk verwarring
zouden kunnen opleveren met (elementen van) het bedoelde systeem.
4.16 In het marktonderzoek dat hiervoor in 4.2 onder g) is aangehaald, is
onder meer onderzoek gedaan naar 'de bij potentiële kopers van steentjes
bestaande wens ten aanzien van de compatibiliteit met de legosteentjes die
zij reeds in hun bezit hebben'. Hierbij ging het zowel om het op elkaar
passen van de verschillende elementen als om het uiterlijk ervan. De
conclusie van dit onderzoek is 'dat onder de potentiële kopers van
steentjes er een sterke wens bestaat dat blokjes die zij kopen passend
zijn en hetzelfde uiterlijk hebben als (d.w.z. identiek zijn aan) de
legoblokjes die zij in huis hebben'. Met deze conclusie bevestigt het
onderzoek de hiervoor als voor de hand liggend aangeduide
veronderstelling.
4.17 Lego heeft bij het pleidooi op een aantal punten inhoudelijk
gereageerd op het marktonderzoek (m.n. pleitnota punten 16, 23, 25 en 40).
Daarbij heeft Lego de opzet en de uitvoering van de verschillende
onderdelen van het onderzoek niet gemotiveerd bestreden. Alleen met
betrekking tot de hiervoor genoemde kwestie van de gewenste
compatibiliteit citeert Lego een kennelijk telefonisch doorgegeven
kritische reactie van [B] (pleitnota punt 40). Deze wijst erop dat in de
vraagstelling geen onderscheid is gemaakt naar Lego dan wel een ander
systeem. De consument is niet de vraag gesteld of hij het erg zou vinden
met een ander bouwsysteem te spelen dat andersoortig is dan het
Lego-systeem, aldus [B]. Om die reden acht hij de resultaten geheel
onbetrouwbaar.
4.18 Het hof acht dit een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de
conclusie die [A] uit zijn onderzoek heeft getrokken. Onvoldoende wordt
aannemelijk gemaakt dat en waarom een andere vraagstelling is aangewezen
en dat er dusdanige manco's aan de gehanteerde vraagstelling kleven dat de
resultaten daardoor onbetrouwbaar zijn. Deze kritische kanttekening van
Lego is niet toereikend om de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van het
marktonderzoek te ondergraven. Nu Lego voor het overige geen argumenten
heeft aangedragen die aan de waarde van het onderzoek afbreuk kunnen doen,
gaat het hof uit van de juistheid van de gehanteerde methode, van de
bevindingen en van de daarop gebaseerde conclusie.
4.19 Dit betekent dat ervan uitgegaan dient te worden dat sprake is van
een door potentiële kopers gevoelde behoefte om bij verdere aankopen
bouwsteentjes te verkrijgen die naar maatvoering en uiterlijk passen
op/bij de steentjes die men al bezit. In de praktijk van het Nederlandse
huisgezin is dat in veel gevallen: Lego en Duplo. Om aan die wens tegemoet
te komen, zal een producent zijn producten aan maatvoering en uiterlijk
van Lego en Duplo moeten aanpassen. Dat betekent nabootsen, maar in de
bijzondere omstandigheden van dit geval is dat een nabootsing die zijn
rechtvaardiging vindt in de reële behoefte bij klanten aan
compatibiliteit. Daarbij is naar het oordeel van het hof voldoende komen
vast te staan dat voor Mega Brands de nabootsing van zowel de afmetingen
als de overige vormaspecten van de basiselementen van Lego en Duplo
noodzakelijk is voor het tot stand brengen van de compatibiliteit en
uitwisselbaarheid als hierboven bedoeld onder 4.15.'
3.8. Lego heeft tegen het arrest van het hof - tijdig(5) - beroep in
cassatie ingesteld. Mega Brands heeft geconcludeerd tot verwerping van het
beroep. Beide partijen hebben hun zaak schriftelijk doen toelichten,
gevolgd door re- en dupliek.
4. Inleidende beschouwingen
4.1. Alvorens op het cassatiemiddel in te gaan, sta ik stil bij het in de
rechtspraak vormgegeven leerstuk van de slaafse nabootsing, en meer in het
bijzonder bij de in dat verband spelende behoefte aan standaardisatie van
producten. Dit overzicht laat ik volgen door een samenvatting van de
(uiteenlopende) oordelen van de rechtbank en het hof in deze zaak en van
oordelen van Nederlandse rechters in enkele andere zaken over
constructiespeelgoed.
4.A. Slaafse nabootsing
4.2. Het 'slaafs' nabootsten van een (stoffelijk) product dat niet
(langer) wordt beschermd door een absoluut recht van intellectuele
eigendom staat in beginsel vrij, maar wordt onrechtmatig wanneer nodeloos
verwarringsgevaar wordt veroorzaakt. Volgens de rechtspraak van de Hoge
Raad is de nabootsing alleen dan ongeoorloofd, indien de 'nabootser'
zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid op bepaalde
punten evengoed een andere weg had kunnen inslaan en door dit na te laten
verwarring sticht.
4.3. Aan deze rechtspraak, die geldt sinds het arrest Hyster Karry Krane
van 1953, ligt het in de rechtsliteratuur zo genoemde ethisch-sociale
vrijheidsbeginsel ten grondslag(6). De Hoge Raad overwoog in dit
(standaard)arrest dat het aan een ieder moet vrijstaan om aan zijn
industriële producten een zo groot mogelijke deugdelijkheid en
bruikbaarheid te geven, zodat het niet verboden is om te dien einde, ten
eigen voordele en mogelijk tot nadeel van een concurrent, van in diens
producten geopenbaarde resultaten van inspanning, inzicht of kennis
gebruik te maken, zelfs wanneer enkel tengevolge van dat gebruik maken
tussen het eigen product en dat van de concurrent bij het publiek
verwarring mocht ontstaan(7).
4.4. Om tegen (onnodig verwarringwekkende) nabootsing te worden beschermd,
moet het product een zeker onderscheidend vermogen, een eigen plaats op de
markt hebben (zonder dat het product nieuw of oorspronkelijk of door de
eisende concurrent zelf ontworpen behoeft te zijn).(8) Voor de beoordeling
van het verwarringsgevaar is het uitgangspunt de totale indruk, die
bepalend is voor elk product en de beschouwing daarvan door een weinig
oplettend kopend publiek, dat de beide producten meestal niet naast elkaar
ziet(9).
4.5. De bij de nabootsing in acht te nemen zorgvuldigheid eist niet dat
het (beweerdelijk) nagebootste product van dat van de concurrent op alle
punten verschilt waarop dat mogelijk zou zijn zonder aan de deugdelijkheid
en bruikbaarheid afbreuk te doen, doch brengt wel de verplichting mee om
bij de nabootsing alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om
te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten de kans op verwarring
ontstaat of wordt vergroot(10). De mogelijkheid om een andere weg in te
slaan, zonder daarmee afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en de
bruikbaarheid van het product, brengt dan tevens de verplichting mee dit
te doen(11).
4.6. Verdedigd is dat een product dat de bescherming van een intellectueel
eigendomsrecht (octrooi, modelrecht, auteursrecht) heeft genoten, na
afloop van die bescherming 'vrij' behoort te zijn, en - niettegenstaande
verwarringsgevaar - niet een langer durende bescherming langs de weg van
art. 1401 (oud) respectievelijk art. 6:162 BW behoort te kunnen
krijgen(12). De Hoge Raad heeft die opvatting in 1991 evenwel afgewezen,
in een zaak die betrekking had op nabootsing van een tevoren door octrooi
beschermde raamuitzetter(13). In de visie van de Hoge Raad zou de in de
rechtspraak ontwikkelde bescherming tegen slaafse nabootsing slechts het
verbod inhouden verwarring te stichten door na te bootsen op punten waar
dat voor de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het product niet nodig is,
en niet een monopoliepositie in het leven roepen (of bestendigen); deze
bescherming zou de concurrenten niet beperken in hun vrijheid het product
te vervaardigen en te verhandelen, maar enkel hen beletten daarbij
onoirbaar te werk te gaan door onnodig gevaar voor verwarring bij het
publiek te scheppen.
Op deze redenering en het resultaat daarvan is in de literatuur wel
kritiek geuit: de door de Hoge Raad benadrukte (andere) dogmatische
grondslag leidt in wezen immers niettemin tot een (verlengd) monopolie op
een bepaalde vormgeving, waarvan de wettelijke bescherming ingevolge de
wens van de wetgever zou moeten eindigen(14).
Het Duitse Bundesgerichtshof heeft - in een zaak over de Lego-steentjes -
op 2 december 2004 geoordeeld (rov. II,4,b) dat 'mit dem
wettbewerbsrechtlichen Schutz des Unternehmens vor einem Einschieben in
seine Serie kein in zeitlicher Hinsicht unbegrenzter Schutz vor
Nachahmungen für eine Innovation gewährt werden darf. Ein solcher Schutz
stünde im Gegensatz zu der gesetzlichen Befristung des
Innovationsschutzes im Patenrecht, im Gebrauchsmusterrecht und im
Geschmacksmusterrecht. Die Gewährung eines wettbewerbsrechtlichten
Schutzes des Unternehmens vor einem Einschieben in seine Produktserie
verhinderte, dass in diesem Bereich der Grundsatz der Freiheit der
Nachahmung von Produkten, die keinen sonderrechtlichen Schutz (mehr)
unterfallen, jemals berücksichtigt werden könnte.'(15)
4.B. Slaafse nabootsing en standaardisatie(wensen)
4.7. De deugdelijkheid en bruikbaarheid van een product dienen niet alleen
te worden verstaan in technisch/functionele zin, maar ook in economisch
opzicht, in die zin dat onder de afnemers bepaalde behoeften en wensen
kunnen bestaan met betrekking tot een uniforme maatvoering en verdere
vormgeving. Ook deze behoefte aan standaardisatie kan onder omstandigheden
een rechtvaardiging zijn voor het slaafs (verwarringwekkend) nabootsen van
een product. Het daarop betrekking hebbende standaardarrest dateert van
1970. Het ging om een bepaald model klerenhangers van Tomado, welk model
door C&A, een grote afnemer van klerenhangers, werd voorgeschreven aan
haar confectioneurs, die deze klerenhanger ook gingen gebruiken voor hun
leveringen aan andere afnemers. Hoewel in elk geval een minderheid van de
confectioneurs andere modellen klerenhangers bleef gebruiken, bracht
Hazenveld klerenhangers op de markt, die 'qua uiterlijk, vorm en maten, de
maten van de inkepingen, de versterkingsribben, de materiaaldikten, de
sluitingen en de knikken, enz., identiek zijn aan Tomado's artikelen, en
slechts daarvan afwijken in enkele onbetekenende details'. Ten aanzien van
de (on)rechtmatigheid van de nabootsing overwoog de Hoge Raad dat:
'waar de bruikbaarheid van een produkt voor een belangrijk deel wordt
bepaald door de wensen en behoeften van degenen voor wie het bestemd is,
nabootsing van het produkt van een ander, voor zover zij nodig is om
tegemoet te komen aan bij een deel van de afnemers bestaande wensen ten
aanzien van het uiterlijk of eigenschappen van het produkt - daaronder
begrepen de wensen die verband houden met de behoefte aan standaardisatie
(...) - op zichzelf genomen niet onrechtmatig is jegens de fabrikant van
het nagebootste produkt mits de nabootsing niet in strijd komt met enig
wetsvoorschrift, zulks ook al zou die nabootsing verwarring omtrent de
herkomst van het produkt kunnen wekken;
dat (...) het voorgaande ook geldt indien (...) een niet te verwaarlozen
groep afnemers geen behoefte heeft aan een zodanige standaardisatie; dat
hierdoor immers niet wordt uitgesloten, dat Hazenveld een redelijk belang
heeft bij dat deel van de markt voor klerenhangers, waar een
standaardisatie overeenkomstig het Tomadomodel wel wordt gewenst;'(16).
Voor de vraag naar de onrechtmatigheid van de nabootsing achtte de Hoge
Raad niet van belang dat het oorspronkelijke product buiten de wens en
medewerking van de fabrikant als standaardmodel op de markt is gaan
gelden.
4.8. In de rechtspraak van de Hoge Raad is het beroep op
standaardisatie(wensen) verder aan de orde gekomen bij onderdelen van
bouwsteigers.
De zaak Monte/Kwikform betrof door Monte in het verkeer gebrachte
steigerdelen, waarvan de koppelingen naar constructie, vorm en maten exact
gelijk waren aan die van de door Kwikform verhandelde steigerdelen en
daarmee uitwisselbaar waren. De Hoge Raad liet het oordeel van het hof dat
Monte geen feiten en omstandigheden had gesteld waaruit kan volgen dat het
voor de technische deugdelijkheid en bruikbaarheid van de toe te passen
koppelingen dan wel voor de uitwisselbaarheid van haar steigerdelen
noodzakelijk is om die koppelingen exact dezelfde vorm en maten te geven,
in stand(17).
In een andere steigersysteemzaak(18) ging het eveneens om steigermateriaal
dat qua maatvoering en koppeling identiek was aan dat van een concurrent.
Layher vorderde Assco te verbieden haar steiger of onderdelen daarvan in
de handel te brengen. In een (te(19)) laat stadium van de procedure stelde
Assco dat in het algemeen, zonder dat dit enig bewijs behoeft, ervan mag
worden uitgegaan dat uitwisselbaarheid van de bedoelde steigeronderdelen
'een bij afnemers van steigers bestaande behoefte is.' Ook hier liet de
Hoge Raad 's hofs oordeel in stand dat zich niet de situatie voordeed dat
het kiezen van een andere vorm afbreuk zou doen aan de deugdelijkheid en
bruikbaarheid van het product, in welk oordeel, aldus de Hoge Raad,
besloten lag dat het hof niet als zonder bewijslevering vaststaand heeft
aangenomen dat de bedoelde behoefte bij afnemers van steigers inderdaad
bestaat; het hof was, mede gelet op het late stadium waarin de stelling
was opgeworpen, niet gehouden met zoveel woorden op de stelling in te
gaan.
4.9. De technische en economische voordelen van standaardisatie zijn
enorm. Niet voor niets bestaan er al vele decennia nationale, Europese en
internationale instituten om standaardisatie of normalisatie te
bevorderen(20).
Verwijzing naar een standaardnorm - een norm die uiteraard staat voor een
deugdelijk product(element) - maakt verdere omschrijving van eigenschappen
van producten overbodig in aanbestedingen, bestekken, bestellingen, enz.
Standaardisatie bij verwante producten zorgt ervoor dat producten op
elkaar aansluiten: de stekker en het stopcontact, de perforator en de
ordner, de container en de oplegger, enz.
Standaardisatie van gelijke producten kan voorts - bij zgn. modulaire
producten - naast aansluitbaarheid ook uitwisselbaarheid bevorderen (bijv.
steigers, containers). Standaardisatie kan ook stapelbaarheid meebrengen
en daarmee het beslag op strekkende opslagruimte aanzienlijk verminderen (bijv.
stapelbare stoelen en andermaal containers (bij vervoer per zeeschip).
Standaardisatie levert logistieke voordelen op in productie-, distributie-
en gebruiksfasen: het voorraadbeheer is eenvoudiger en goedkoper omdat
minder soorten in voorraad gehouden behoeven te worden, met als gevolg
besparing op kredietruimte, opslag, sortering en administratie.
Door A-G Asser is in 1998 voorts het immanente voordeel benadrukt dat de
aan gelijke maatvoering en/of verdere vormgeving te danken onderlinge
uitwisselbaarheid ertoe leidt dat de producten kunnen worden betrokken van
verschillende producenten, die met elkaar concurreren in prijs en
kwaliteit.(21) Bij een bepaald product dat uit vervangbare of
verwisselbare onderdelen bestaat, is de markt ermee gediend als die
onderdelen van verschillende leveranciers kunnen worden betrokken (op
voorwaarde dat daarbij uiteraard geen rechten van industriële eigendom
worden geschonden)(22). Daarom is, indien de verwisselbaarheid de
deugdelijkheid en bruikbaarheid mede bepaalt en een deel van de markt deze
verwisselbaarheid wenst, de slaafse nabootsing van die producten
gerechtvaardigd, ook al valt er verwarring omtrent de herkomst van de
producten te duchten.
4.10. Aansluitend bij de eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin
gesproken wordt van de wens van (een deel van) de markt, kan volgens A-G
Asser wél de vraag gesteld worden van wie de wens tot verwisselbaarheid
komt. Indien de behoefte aan verwisselbaarheid van de nabootser uitgaat,
is het eerder zijn wens om een bepaalde markt te betreden en de
concurrentie aan te gaan met een succesvol product dan een wens van de
afnemers om dezelfde soort producten van verschillende, met elkaar
concurrerende producenten te kunnen verwerven. In dat geval is (in het
vigerende systeem van de Hoge Raad) de nabootsing ongeoorloofd, omdat de
verwisselbaarheid niet mede wordt bepaald door de deugdelijkheid en
bruikbaarheid, maar bijdraagt aan het scheppen van nodeloze verwarring.
Komt de behoefte aan verwisselbaarheid van de afnemers, dan wordt de
verwarring door die behoefte gerechtvaardigd(23).
Óf het aanbod aan onderling verwisselbare producten door de wensen en
behoeften van het daarvoor in aanmerking komende publiek ontstaat, of dat
die wensen en behoeften juist door het aanbod worden gecreëerd is, naar
A-G Asser opmerkt, in het algemeen echter niet te zeggen, omdat vraag en
aanbod nog al eens in elkaar overlopen(24). De marktactiviteiten van
concurrenten kunnen ertoe leiden dat consumenten, bijvoorbeeld de afnemers
van klerenhangers of van delen van bouwsteigers, hun interesse voor
onderscheiden, gedifferentieerde producten verliezen en een behoefte
ontstaat aan generieke producten met scherpe prijsconcurrentie in plaats
van kwaliteitsconcurrentie met merk- en geïndividualiseerde
vormproducten.(25)
4.11. Ik sluit mij bij deze observaties aan, en ik wil een stap verder
zetten.
Standaardisatie biedt enorme voordelen (zie nr. 4.9). In het geval van
producten, bestemd voor een professionele markt ('B2B', waaronder
overheidsafnemers zoals 'Verkeer & Waterstaat', 'Defensie' of
'Gemeentewerken') zal standaardisatie vroeger of later allicht gevraagd,
zo niet afgedwongen worden van de kant van de afnemers, zoals het
voorbeeld van de (Tomado-)klerenhangers laat zien.
Ik kan niet inzien waarom een actieve ondernemer het uiten van de wens
naar een gestandaardiseerd product van de kant van de professionele
afnemer zou moeten afwachten, en waarom hij daarop niet zou mogen
vooruitlopen. Een verzonnen voorbeeld, gesitueerd in de jaren '70: 'Geacht
Gemeentebestuur. U hebt op TV gezien en in de krant gelezen over het
succes van nieuwe anti-parkeerpaaltjes in Amsterdam. Ook onze onderneming
kan deze, geheel compatibele (in het magazijn stapelbare) paaltjes om het
parkeren op de stoep te voorkomen (ook wel "amsterdammertjes"
genoemd) aanbieden, en wel aanzienlijk goedkoper dan de concurrentie'. Ik
kan niet inzien waarom - gelet op de genoemde algemene belangen bij
standaardisatie - een dergelijke proactiviteit van een ondernemer zou
moeten worden afgestraft, terwijl het de luiere ondernemer die afwacht tot
gemeenten of wegenbouwers bij hun aanbestedings- of inkoopbeleid het
initiatief nemen, wél vrijstaat om aan hun 'Tomado'-wensen te voldoen.
Het niet afstraffen van proactiviteit lijkt mij niet in strijd, doch
geheel in overeenstemming met de hoofdprincipes van onze economische
ordening en met het door Hijmans van den Bergh bedoelde ethisch-sociale
vrijheidsbeginsel(26).
Ten aanzien van de markt voor particuliere consumenten dient m.i. niet
anders te gelden, of zelfs eens te minder nu een (groeps-)initiatief onder
consumenten allicht minder gauw te verwachten is dan een initiatief van de
kant van professionele afnemers. Volgens de leer van het Tomado-arrest kan
een aandringen op standaardisatie van bijv. de Consumentenbond (denk bijv.
aan koffiefilterzakjes, ooit een monopolie van Melitta) of de Vereniging
Eigen Huis (denk bijv. aan alarmsystemen) leiden tot een legitimerende
consumentenwens. Ook hier zie ik - tegen de achtergrond van de genoemde
standaardisatiebelangen - niet in waarom een concurrent niet op een nog
niet (bewijsbaar) geuite, maar alleszins plausibele wens van
consumentenzijde zou mogen vooruitlopen. En om het beestje bij de naam te
noemen: waarom een concurrent van Lego een proclamatie of petitie van zo
iets als een Vereniging van Gebruikers van Constructiespeelgoed zou moeten
afwachten.
Het vorenstaande acht ik in elk geval hoogst verdedigbaar voor rationele
(met interoperabiliteit samenhangende) standaardisatiewensen van
consumenten(27); uiteraard onverminderd eventuele wettelijke auteurs-,
octrooi- en modelrechten, en uiteraard onverminderd het merkenrecht.
4.12. Bij uitwisselbaarheid van producten wordt naar Angelsaksisch
voorbeeld vaak een onderscheid gemaakt tussen 'must fit' en 'must match'.
Bij 'must fit' gaat het om vormgevingskenmerken die technisch noodzakelijk
zijn om een product in of op een ander product te laten passen (naar een
door Speyart vermeld voorbeeld: een autodeur met dezelfde afmetingen als
de originele deur, die derhalve naadloos in de auto past, zonder
overneming van de niet voor deze aansluiting noodzakelijke kenmerken); bij
'must match' gaat het om uiterlijke kenmerken die nodig zijn om een
product bij een ander product te laten passen (in hetzelfde voorbeeld:
kleur en welving van de autodeur)(28). A-G Langemeijer heeft dit
onderscheid toegepast op steigeronderdelen: 'must fit' brengt mee dat
technisch bepaalde eisen ertoe leiden dat een steigerelement van het ene
fabrikaat naar formaat en koppelingsmechaniek kan worden aangebracht en
opgeslagen tussen steigerelementen van het andere fabrikaat. Daarmee is
volgens A-G Langemeijer nog niet gezegd dat de afnemers ook (mogen)
verlangen dat de verdere vormgeving van de steigeronderdelen wordt
afgestemd op de vormgeving van dat andere fabrikaat en de
steigeronderdelen van de verschillende fabrikanten zodoende met elkaar
'matchen' en evenmin dat de markt er behoefte aan heeft dat de afstemming
zo ver wordt doorgevoerd dat de gemiddelde afnemer de producten van de ene
fabrikant niet meer kan onderscheiden van de producten van de andere
fabrikant(29). De vraag of, tegen deze achtergrond, Lego-steentjes gelijk
te stellen zijn aan steigerelementen, komt bij de bespreking van de
cassatieklachten vanzelfsprekend nog terug.
Terzijde merk ik nog op dat de discussie over uitzonderingen op wettelijke
modellenrechtelijke bescherming met het oog op 'must fit' en 'must
match'-gevallen, in het kader van de totstandkoming van de
Modellenrichtlijn 98/71/EG en de Gemeenschapsmodellenverordening 6/2002/EG
tot heftige debatten, en vervolgens tot moeizame compromissen heeft
geleid. Ik ga hierop niet verder in(30), nu
intellectueel-eigendomsrechtelijke modellenbescherming in deze zaak niet
aan de orde is.
4.C. Enige Lego-zaken tot dusverre
4.13. Na afloop van haar octrooibescherming komt Lego geen beroep meer toe
op enig recht van intellectuele eigendom met betrekking tot haar
basisblokjes (wettelijke modellenbescherming is, als gezegd, evenmin
voorhanden). Nochtans strijdt Lego, na het verlopen van haar
octrooibescherming, in tal van landen in talloze procedures met het oog op
blijvende juridische exclusiviteitbescherming.(31) Ik doe een kleine greep
uit enkele procedures over constructiespeelgoed op basis van slaafse
nabootsing, waaronder de onderhavige.
4.14. In een procedure van Lego tegen Unica S.A., die steentjes onder het
merk Byggis verhandelde, oordeelde het Hof van Beroep te Luik dat de
uitwisselbare speelgoedsteentjes, gelet op de duidelijke naams- en
herkomstvermelding op de steentjes en de verschillende presentatie van de
verpakkingen, geen relevant verwarringsgevaar teweegbrachten. Daarbij nam
het hof het recht om uitvindingen die in het publiek domein zijn gevallen
te mogen namaken, in ogenschouw(32).
4.15. In een zaak tussen twee fabrikanten van (Meccano-)constructiespeelgoed
(waarbij Lego niet betrokken was) kwam het gerechtshof te Arnhem - kort
gezegd - tot het oordeel dat verwarringsgevaar aannemelijk is, en dat
onvoldoende is gedaan om dat verwarringsgevaar te vermijden, nu het
speelgoed op onderdelen en qua maatvoering exact gelijk is aan het eerder
door de concurrent op de markt gebrachte speelgoed.(33)
4.16. In de zaak Lego tegen Lima(34) oordeelde het gerechtshof te
Amsterdam dat er sprake was van onrechtmatige, slaafse nabootsing, doordat
Lima met haar Klip-bouwsteen niet op alle punten waarop dat redelijkerwijs
mogelijk en dus noodzakelijk is voldoende afstand heeft bewaard tot de
Lego-bouwsteen. Bij zijn beoordeling stelde het hof voorop:
(i) de Lego-bouwsteen heeft met zijn karakteristieke uiterlijk met noppen
onmiskenbaar onderscheidend vermogen verworven, nu de Lego-bouwsteen als
zodanig door het publiek aan zijn uiterlijk wordt herkend (rov. 4.3.2);
(ii) het Klip-bouwsysteem van Lima is een nabootsing van het
Lego-bouwsysteem, nu de beide bouwstenen qua vorm, afmeting, constructie
en toepassing alsmede qua kleur vrijwel volledig overeenstemmen en de
verschillen van ondergeschikte aard zijn (rov. 4.3.3);
(iii) de grote gelijkenis tussen de bouwstenen leidt ertoe dat als gevolg
van het totaalbeeld dat de stenen oproepen gevaar voor verwarring te
duchten is bij het kopend publiek, dat de steentjes veelal niet naast
elkaar zal zien en vaak weinig oplettend zal zijn en welk publiek in hoge
mate bekend is met de Lego-bouwsteen (rov. 4.3.4);
(iv) kern van het geschil is de vraag of de verwarring nodeloos is in die
zin dat Lima, zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van haar
bouwsteen afbreuk te doen, evengoed een andere weg had kunnen inslaan (rov.
4.3.5). Het hof verwierp de door Lima gestelde behoefte aan
standaardisatie, omdat de wens tot standaardisatie niet afkomstig is van
(een deel van) het in aanmerking komende publiek, maar van Lima zelf om
een bouwsteen op de markt te brengen die door uiterlijk en eigenschappen
volledig past op en uitwisselbaar is met die van Lego en een onderdeel kan
vormen van het LEGO bouwsysteem en om zodoende in de markt behoefte aan
(goedkopere) bouwstenen te creëren (rov. 4.3.8). De vraag of Lima op alle
redelijkerwijs mogelijke en dus nodige punten voldoende afstand had
genomen tot de Lego-bouwsteen, beantwoordde het hof uiteindelijk
ontkennend, omdat - niettegenstaande de door het hof aanvaarde gelijkenis
in maatvoering en kleuren - de omstandigheid dat de vormgeving van de
bouwsteen in overwegende mate door het 'technische' effect van
koppelingsmogelijkheden en verwisselbaarheid is bepaald, niet wegneemt dat
afwijkingen in het uiterlijk, met betrekking tot de vormgeving, toch nog
redelijkerwijs mogelijk zijn zonder dat de bouwsteen als uitwisselbaar en
(bij)passend onderdeel van het bouwsysteem niet deugdelijk of bruikbaar
zou zijn (rov. 4.3.10-4.3.23).(35)
4.17. In de onderhavige zaak Lego/Mega Brands was naar het oordeel van de
rechtbank(36) eveneens sprake van verwarringwekkende en nodeloze
nabootsing, omdat Mega Brands zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid
en bruikbaarheid voor een andere maatvoering had kunnen en dus had moeten
kiezen. Daartoe oordeelde de rechtbank:
(i) de Lego-blokjes hebben onderscheidend vermogen, omdat zij qua
uiterlijk eigen unieke plaatsen in de Nederlandse markt van
speelgoedbouwsystemen innemen (rov. 3.5);
(ii) de blokjes van Lego en van Mega Brands stemmen qua vorm, afmeting,
constructie en toepassing vrijwel geheel overeen en de verschillen zijn
van ondergeschikt belang en kunnen er niet aan afdoen dat de totaalindruk
van de blokjes dezelfde is (rov. 3.6). Gelet op de grote gelijkenis tussen
de blokjes en de onderlinge uitwisselbaarheid ervan is bij het gemiddelde
publiek, dat de producten oppervlakkig waarneemt (ook na het moment van
aankoop), verwarring te duchten tussen de producten en omtrent de herkomst
van de blokjes;
(iii) het staat Mega Brands niet vrij de identieke maatvoering van Lego
over te nemen en Mega Brands had dan ook voor de maatvoering van de
blokjes een andere keuze kunnen maken zonder afbreuk te doen aan de
deugdelijkheid en bruikbaarheid van haar blokjes. De maatvoering van de
Lego- en de Duplo-blokjes is niet volledig technisch en functioneel
bepaald - hetgeen al blijkt doordat ze in verschillende maten op de markt
worden gebracht - terwijl de bouwblokjes van Mega Brands niet compatibel
hoeven te zijn met de Lego- en Duplo-bouwsystemen. Speelgoedbouwsystemen
zijn even bruikbaar en vervullen hun functie als speelgoed even goed als
deze niet onderling uitwisselbaar zijn (rov. 3.11);
(iv) de rechtbank verwierp het beroep op standaardisatie, omdat van een
daaraan bij afnemers bestaande behoefte niet is gebleken. De vorm van
speelgoedbouwsteentjes wordt niet gedicteerd door factoren van buitenaf,
zoals bijvoorbeeld bij een cassettebandje, zodat in zoverre geen norm op
het gebied van speelgoedblokjes bestaat en daarmee geen rechtvaardiging om
een zelfde maatvoering te gebruiken. Een wens van afnemers om tegen een
lagere prijs producten met een bepaald uiterlijk af te nemen, waarbij die
niet afkomstig hoeven te zijn van de oorspronkelijke fabrikant, is geen
rechtvaardiging voor nabootsing van de Lego-blokjes (rov. 3.12).
4.18. Anders dan de rechtbank, zag het hof in het thans bestreden arrest wél
een rechtvaardiging voor de (verwarringwekkende) nabootsing door Mega
Brands, die het hof gelegen achtte in de volgende omstandigheden (rov.
4.15):
(i) Lego heeft in de afgelopen vijftig jaar in Nederland een grote markt
gecreëerd voor het door haar vervaardigde constructiespeelgoed, dat voor
opeenvolgende generaties het constructiespeelgoed bij uitstek is geworden;
(ii) de basiselementen van LEGO zijn terug te vinden in basisdozen,
aanvulsets en themadozen. Alle andere elementen laten zich daarmee
combineren, waardoor de speelmogelijkheden van de door Lego op de markt
gebrachte dozen niet beperkt zijn tot de inhoud van die dozen zelf. Met de
onderling uitwisselbare onderdelen kunnen ook buiten de grenzen van de
afzonderlijke dozen bouwsels worden uitgevoerd; binnen het product is de
compatibiliteit een essentieel aspect;
(iii) door haar octrooi is Lego lange tijd in staat geweest concurrentie
met hetzelfde product te verhinderen. Hoewel er ook andere soorten
constructiespeelgoed op de markt zijn gebracht, hebben LEGO en DUPLO door
het octrooi een unieke plaats op de speelgoedmarkt weten te verwerven;
(iv) in die situatie - compatibiliteit is een essentieel onderdeel en LEGO
is het constructiespeelgoed bij uitstek - ligt het bepaald voor de hand
dat potentiële kopers van constructiespeelgoed zich bij hun aankoop niet
alleen laten leiden door hetgeen aan nieuwe producten te koop wordt
aangeboden, maar ook door hetgeen zij op het gebied van dat speelgoed al
in huis hebben of waarvan zij weten dat het kind waarvoor het speelgoed
bestemd is er al meer van heeft;
(v) wanneer aldus bij een aanmerkelijk deel van het in aanmerking komende
publiek een behoefte blijkt te bestaan aan compatibiliteit en
uitwisselbaarheid met een bestaand en wijdverbreid systeem, dan is
nabootsing door een concurrent van die eigenschappen van dat systeem welke
noodzakelijk zijn om deze compatibiliteit en uitwisselbaarheid tot stand
te brengen, niet onrechtmatig, ook niet indien die nabootsing leidt tot
producten die door hun uiterlijk verwarring zouden kunnen opleveren met
(elementen van) het bedoelde systeem;
(vi) de conclusie van een in opdracht van Mega Brands uitgevoerd
marktonderzoek bevestigt 's hofs veronderstelling (rov. 4.16);
(vii) daarom dient ervan uit gegaan te worden dat sprake is van een door
potentiële kopers gevoelde behoefte om bij verdere aankopen bouwsteentjes
te verkrijgen die naar maatvoering en uiterlijk passen op/bij de steentjes
die men al in huis heeft, wat in de praktijk van het Nederlandse huisgezin
veelal LEGO en DUPLO is. Om aan die wens tegemoet te komen, zal een
producent zijn producten aan maatvoering en uiterlijk van Lego en Duplo
moeten aanpassen: nabootsen dus, wat in de bijzondere omstandigheden van
dit geval zijn rechtvaardiging vindt in de reële behoefte bij klanten aan
compatibiliteit. De nabootsing van zowel de afmetingen als de overige
vormaspecten van de basiselementen van LEGO en DUPLO is noodzakelijk voor
het tot stand brengen van de compatibiliteit en de uitwisselbaarheid (rov.
4.19).
4.19. Als LEGO-liefhebber doet de uitspraak van het hof Gellaerts, de
auteur van een aan LEGO gewijd (IE-)boek, een beetje pijn(37), maar dat
is, om met Visser te spreken, een basisemotie: 'vernieuwen is goed,
nabootsen is slecht'. Die emotie moet het afleggen tegen de rationele
overweging dat economisch gezien nabootsen juist goed is, omdat dat leidt
tot meer (prijs)concurrentie, meer variatie en misschien zelfs meer
innovatie(38).
4.20. Lego heeft in de loop der tijd ook getracht haar blokjes als
vormmerk te beschermen(39). Die pogingen hebben in 2008 hun (voorlopig)
Waterloo gevonden in een arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van de
EG. Het arrest van het GEA bevestigde de weigering door het Europese
merkenbureau (OHIM) van Lego's vormmerkdepot voor het Legoblokje wegens
(kort gezegd) technische bepaaldheid.(40), (41)
5. De cassatieklachten
Onderdeel 1
5.1. Het eerste onderdeel is gericht tegen rov. 4.15 en klaagt dat,
behoudens bijkomende omstandigheden die niet zijn vastgesteld, het louter
bestaan van een behoefte bij een aanmerkelijk deel van het in aanmerking
komende publiek aan compatibiliteit en uitwisselbaarheid met LEGO en DUPLO
als bestaande en wijdverbreide speelgoedconstructiesystemen, rechtens
niet, althans niet zonder meer een voldoende rechtvaardiging kan opleveren
voor een verwarringwekkende, slaafse nabootsing van die bestaande
systemen, gezien de in casu (veronderstellenderwijs) vaststaande
omstandigheden:
(1) het in hoge mate eigen gezicht van LEGO dankzij het uiterst
succesvolle en eerder deels door een octrooirecht beschermde
speelgoedconstructiesysteem;
(2) het concrete verwarringsgevaar en serieuze afbreukrisico voor LEGO
door de volstrekt overeenstemmende totaalindruk van de blokjes van Mega
Brands met die van Lego;
(3) het ontbreken van een door technische, functionaliteits- of andere
objectieve (standaardisatie-)eisen bepaalde noodzaak voor nabootsing van
de vormgeving van LEGO;
(4) het bestaan van vele constructiespeelgoedsystemen met een van LEGO en
DUPLO afwijkende vormgeving alsmede de kennelijke wens van Mega Brands om
louter te profiteren van het succes, de bekendheid en het marktaandeel van
Lego.
Op grond van deze omstandigheden kan volgens het onderdeel niet gezegd
worden dat een rechtvaardiging bestaat voor de verwarringwekkende, slaafse
nabootsing door Mega Brands, mede omdat daarvoor in elk geval vereist is -
hetgeen het hof niet heeft vastgesteld - dat een andere constructieve
en/of esthetische vormgeving van de door Mega Brands op de markt te
brengen blokjes daadwerkelijk afbreuk zou doen aan de deugdelijkheid en
bruikbaarheid ervan.
5.2. Deze klacht kan m.i. niet slagen. Met zijn bestreden oordeel dat in
de situatie, waarin compatibiliteit een essentieel aspect is van het
constructiespeelgoed en LEGO en DUPLO op die markt een unieke plaats
hebben verworven, het bepaald voor de hand ligt dat potentiële afnemers
zich bij hun aankoop niet alleen laten leiden door hetgeen aan nieuwe
producten te koop is, maar ook door hetgeen zij op dat gebied al bezitten,
heeft het hof kennelijk aansluiting gezocht bij een zeer voor de hand
liggende rationele, en daarmee te honoreren, wens van afnemers ten aanzien
van producten die naar hun aard bestemd zijn om te worden gekoppeld en
uitgewisseld. Uit de door het hof genoemde en van belang zijnde
omstandigheden volgt dat het constructiespeelgoed van Lego niet de
individuele basissteentjes betreft, maar een heel systeem, waardoor de
speelmogelijkheden eindeloos gevarieerd kunnen worden en buiten de
afzonderlijke dozen verschillende bouwsels kunnen worden ontworpen. Gelet
op deze aard van dit constructiespeelgoed, bestaande in de onderlinge
uitwisselbaarheid van de speelgoedsteentjes en de compatibiliteit binnen
het product, in combinatie met de unieke plaats van LEGO en DUPLO op de
speelgoedmarkt, is het voor de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het
door Mega Brands aangeboden speelgoed noodzakelijk dat haar
speelgoedsteentjes compatibel en uitwisselbaar zijn met die van Lego,
waarvoor een zelfde maatvoering en vormgeving geboden is. Deze oordelen
van het hof getuigen niet van een onjuiste rechtsopvatting en zijn niet
onbegrijpelijk. Dat geldt ook voor 's hofs overweging dat, nu LEGO voor
opeenvolgende generaties het constructiespeelgoed bij uitstek is geworden
en het Nederlandse huisgezin in de praktijk daarom reeds veelal LEGO- en
DUPLO-steentjes in huis heeft, potentiële kopers van constructiespeelgoed
graag gelijk of passend materiaal bij hun verzameling willen bijkopen. Dat
het hierbij zou gaan om een subjectieve wens van een deel van het daarvoor
in aanmerking komende publiek, doet daaraan niet af, nu het hof die wens
klaarblijkelijk - zonder miskenning van een rechtsregel en alleszins
begrijpelijk - als een rationele en daarmee te honoreren wens vanuit een
voldoende relevant deel van het publiek heeft beschouwd.
5.3. Dat een product 'klakkeloos' mag worden nagebootst als maar genoeg
afnemers een compatibele en uitwisselbare aanvulling op hun exemplaren
wensen, acht Lego te meer onwenselijk omdat die wens neerkomt op
'hetzelfde speelgoed, maar dan goedkoper' en een succesvolle aanbieder zo
'het slachtoffer wordt van zijn eigen succes'.(42) Met betrekking tot de
lagere prijs stelt Lego dat de consument doorgaans alle producten wel voor
een lagere prijs aangeboden willen krijgen en dat indien die algemene
consumentenwens wordt aanvaard als een rechtvaardiging voor nodeloos
verwarringwekkend nabootsen, het leerstuk van de slaafse nabootsing een
lege huls wordt.
Met dit betoog verliest Lego uit het oog dat het leerstuk van de slaafse
nabootsing niet bedoeld is om een quasi-intellectueel-eigendomsrechtelijk
monopolie te verschaffen en integendeel een beperking vormt van het
mededingingsrechtelijk uitgangspunt waarin vrije concurrentie centraal
staat, en waarbij de concurrent aan zijn product een zo groot mogelijke
deugdelijkheid en bruikbaarheid mag geven en dat voor een concurrerende
prijs mag aanbieden. Aan het nog steeds(43) vigerende stelsel van
concurrentievrijheid ligt juist ten grondslag de te honoreren behoefte van
de consument aan een qua kwaliteit gelijk (liever beter, of desnoods iets
minder) product voor een (liefst) lagere prijs. Die wens is dus per
definitie legitiem, en het inspelen op die wens door concurrenten is dus
evenzeer per definitie legitiem. Die vrijheid is - zoals wij zagen - in de
rechtspraak van de Hoge Raad weliswaar begrensd voor gevallen waarin -
door de gelijkenis - nodeloos verwarring wordt gewekt, maar wij zagen
reeds dat de Hoge Raad vervolgens aanvaard heeft dat (rationele)
standaardisatiewensen van het publiek op hun beurt dat verwarringsgevaar
kunnen rechtvaardigen.
Inherent aan deze rechtsopvatting is uiteraard dat juist succesvolle
producten voor nabootsing in aanmerking kunnen komen(44) (zoals bijv. de
klerenhangers van Tomado of het constructiespeelgoed van Lego). Aldus kon
het hof rechtens juist en alleszins begrijpelijk oordelen dat het Mega
Brands vrijstaat om aan te sluiten op het door Lego vervaardigde
constructiespeelgoed en voor de deugdelijkheid en bruikbaarheid van haar
product bouwsteentjes op de markt te brengen die compatibel en
uitwisselbaar zijn met de steentjes die veel potentiële afnemers al in
huis hebben, waarmee Mega Brands een rationele en daarmee rechtens te
rechtvaardigen consumentenwens invult.
5.4. De vier door het onderdeel aangevoerde 'omstandigheden' kunnen
hieraan niet afdoen. Op zichzelf dienen de onder (1) en (2) genoemde
omstandigheden van een 'eigen gezicht' en (potentieel) 'verwarringsgevaar'
aanwezig te zijn om überhaupt bescherming tegen slaafse (onnodig
verwarringwekkende) nabootsing te kunnen inroepen. Het hof kon evenwel,
zonder schending van een rechtsregel, de kernvraag in dit geschil - of
Mega Brands zich bij het op de markt brengen van Mega Brands MINI en MICRO
schuldig heeft gemaakt aan slaafse nabootsing ten opzichte van DUPLO en
LEGO (rov. 4.12) - terugbrengen tot een andere schakel in de (redenerings-)ketting
die vereist is om onrechtmatigheid aan te nemen, nl. de vraag of - indien
gesproken dient te worden van verwarringwekkende nabootsing door Mega
Brands (rov. 4.14) - daarvoor een rechtvaardiging bestaat. Door zijn
oordeel daarop te concentreren, heeft het hof de twee genoemde
omstandigheden impliciet - bij wijze van hypothetisch uitgangspunt - in
zijn beoordeling betrokken. Onder de van belang zijnde omstandigheden
heeft het hof overigens expliciet de unieke plaats van LEGO en DUPLO op de
speelgoedmarkt benadrukt, wat voor het hof evenwel te meer een reden is om
een bestaande behoefte aan het door Mega Brands in de handel gebrachte
speelgoed aan te nemen. Met betrekking tot het verwarringsgevaar overweegt
het hof aan het slot van rov. 4.15 dat de nabootsing in dit geval ook niet
onrechtmatig is, indien die nabootsing verwarringsgevaar met elementen van
het nagebootste systeem oplevert.
5.5. Met de onder (3) genoemde omstandigheid miskent het onderdeel dat
juist de behoefte aan uitwisselbaarheid met een bestaand en wijdverbreid
succesvol product, dat uit verschillende, onderling uitwisselbare
onderdelen bestaat, een rechtvaardiging kan vormen voor het gedetailleerd
(slaafs) nabootsen van een product. Omdat die maximale uitwisselbaarheid
de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het product mede bepaalt, ligt
daarin een noodzaak om die eigenschappen die de compatibiliteit en
uitwisselbaarheid tot stand brengen, na te bootsen, wat aldus een
rechtvaardigingsgrond kan vormen voor deze nabootsing. De omstandigheid
dat er vele andere constructiespeelgoedsystemen op de markt worden
verhandeld (de onder (4) genoemde omstandigheid), is door het hof evenzeer
onderkend in zijn bestreden rov. 4.15, en kan aan de juistheid van zijn
oordeel niet afdoen, omdat voor de behoefte aan standaardisatie als
rechtvaardigingsgrond voldoende is dat een deel van de afnemers die
behoefte heeft, ook al zou voor afwijkende modellen (of in dit geval:
andere constructiespeelgoedsystemen met een van LEGO en DUPLO afwijkende
maatvoering en vormgeving) nog een markt bestaan. Voldoende is dat de
nabootsende concurrent, Mega Brands, een redelijk belang heeft bij het
vervaardigen van met Lego en Duplo compatibele en uitwisselbare steentjes,
gegeven de genoemde behoefte bij (een deel van) het publiek(45).
Onderdeel 2
5.6. Onderdeel 2.1 klaagt dat het hof op de in onderdeel 1 aangevoerde
gronden niet op basis van de loutere behoefte van potentiële kopers van
bouwsteentjes om bij verdere aankopen bouwsteentjes te verkrijgen die naar
maatvoering en uiterlijk passen op/bij de steentjes die men al bezit,
mocht oordelen dat dit in de gegeven omstandigheden van het geval,
waaronder in het bijzonder het bestaan van (vele) andersoortige
speelgoedconstructiesystemen, reeds een voldoende rechtvaardiging oplevert
voor de slaafse, verwarringwekkende nabootsing door Mega Brands van de
maatvoering en het uiterlijk van het bestaande succesvolle en daardoor
wijdverbreide DUPLO en LEGO.
Dit onderdeel 2.1 bouwt geheel voort op onderdeel 1, en deelt het lot
daarvan.
5.7. Onderdeel 2.2 keert zich tegen de door het hof vooropgestelde
veronderstelling in rov. 4.15 dat het, vanwege de voor de
speelmogelijkheden met LEGO en DUPLO essentiële compatibiliteit, bepaald
voor de hand ligt dat potentiële kopers zich niet alleen laten leiden
door hetgeen aan nieuwe producten te koop wordt aangeboden, maar ook door
hetgeen zij op het gebied van dat speelgoed al in huis hebben of waarvan
zij weten dat het kind waarvoor het is bestemd er al meer van heeft.
Geklaagd wordt, vooreerst, dat het hof in zijn veronderstelling ten
onrechte niet, althans niet kenbaar, voor de aankoop of behoefte van de
potentiële kopers invloedrijke factoren als onder meer prijs, merk(trouw)
en kwaliteit heeft verdisconteerd.
5.8. Deze klacht gaat uit van een vérgezochte, en daarmee onjuiste lezing
van rov. 4.15. De veronderstelling van het hof 'dat potentiële kopers van
constructiespeelgoed zich bij hun aankoop niet alleen laten leiden door
hetgeen aan nieuwe producten te koop wordt aangeboden, maar ook door
hetgeen zij op het gebied van dat speelgoed al in huis hebben of waarvan
zij weten dat het kind waarvoor het bestemd is er al meer van heeft' sluit
immers allerminst uit dat potentiële kopers zich óók kunnen en veelal
zullen laten leiden door factoren als prijs, merk(trouw) en kwaliteit. Het
hof merkt klaarblijkelijk de factor van het 'al in huis hebben' of 'er al
meer van hebben' als een eveneens - in verband met
compatibiliteit/uitwisselbaarheid - voor potentiële kopers
richtinggevende factor aan.
Anders dan de s.t. onder 5.12 wil doen geloven, betekent de door het
onderdeel bestreden veronderstelling van het hof dat een
consumentenbehoefte bestaat aan met het bestaande en wijdverbreide
constructiespeelgoedsysteem van Lego compatibele en uitwisselbare
speelgoedsteentjes niet slechts 'hetzelfde speelgoed, maar dan goedkoper'.
's Hofs veronderstelling houdt in dat potentiële kopers van
constructiespeelgoed in het kader van een eerlijke mededinging bij hun
aankoop een keuze hebben uit verschillende aanbieders van
constructiespeelgoed, waarbij voor de kopers een factor van belang is dat
de aan te kopen speelgoedsteentjes compatibel/uitwisselbaar zijn met de
veelal in huis voorhanden bouwsteentjes. Andere, ook belangrijke factoren
voor consumenten blijven, naast de prijs, uiteraard de (van Lego goed
bekende!) kwaliteit, en daarom - of ook los daarvan - de merktrouw aan het
bekende woordmerk LEGO. Ook nog andere factoren, zoals de
aantrekkelijkheid van de verpakking, of de voorradigheid of
leveringssnelheid kunnen een rol spelen bij de keuze van het kopende
publiek. Deze overige factoren behoefde het hof niet uitdrukkelijk in zijn
oordeel te betrekken, niet alleen omdat zij van zelf spreken, maar ook
omdat de kernvraag die partijen verdeeld houdt, beperkt is tot de vraag of
voor de (veronderstellenderwijs aangenomen) verwarringwekkende, slaafse
nabootsing door Mega Brands een rechtvaardiging bestaat, die is gelegen in
de behoefte van het daarvoor in aanmerking komende publiek aan
standaardisatie van de speelgoedsteentjes, zodat die
compatibel/uitwisselbaar zijn met de speelgoedsteentjes die dat publiek
veelal reeds in huis heeft.
5.9. Onderdeel 2.2 bevat vervolgens de klacht dat het hof zich geen of
onvoldoende rekenschap ervan heeft gegeven dat een behoefte aan
compatibiliteit nog geen behoefte aan uitwisselbaarheid betekent.
Het onderdeel geeft niet aan wat het zélf bedoeld met 'compatibiliteit'
enerzijds, en 'uitwisselbaarheid' anderzijds. De s.t. (onder 5.11) doet
dat wél: bij compatibiliteit zou het gaan om 'must fit' en bij
uitwisselbaarheid om 'must match'. Hierboven, in nr. 4.12, is aan de hand
van het voorbeeld van de autodeur uiteengezet wat de modellenrechtelijke
literatuur onder dat onderscheid verstaat: een vervangende deur voor een
auto van een bepaald type moet om technische redenen uiteraard passen
('must fit'), en dient bij 'must match' ook dezelfde rondingen of
welvingen en dezelfde kleur te hebben.
De s.t. verstaat onder 'uitwisselbaarheid' (of 'must match'):
'vormgelijkheid'. Aldus gelezen faalt de klacht, nu het hof in rov. 4.15
met 'uitwisselbaarheid' (naast 'compatibiliteit') klaarblijkelijk (in
ieder geval(46)) het oog gehad heeft op: aanwezigheid van (i) een
compatibel klemsysteem, én (ii) een zodanige overeenstemming van
standaardafmetingen dat de elementen niet slechts klemmen, maar ook
optimaal klemmen en op of naast elkaar passen, en dus niet bijv. (door van
de standaardmaten afwijkende hoogte- of breedte- of lengteverschillen bij
de bouwelementen) horizontale of verticale naden in het bouwwerk vertonen.
Díe vorm van compatibiliteit (die mede de stabiliteit van het
constructieresultaat betreft) valt zonder twijfel onder legitieme
standaardisatiewensen(47).
5.10. Onderdeel 2.2 klaagt ten slotte dat het hof zijn veronderstelling
ten onrechte uitsluitend heeft getoetst aan het door Mega Brands
overgelegde rapport van het marktonderzoek(48), waarvan algemeen bekend is
dat de resultaten sterk beïnvloedbaar zijn door de opzet en uitvoering
ervan. Deze laatste (deel)klacht klemt volgens het onderdeel te meer, nu
Mega Brands dit rapport pas aan het einde van een ruim vier jaar durende
procedure heeft overgelegd, waardoor Lego in de korte resterende tijd van
de procedure uitsluitend nog met een methodologisch argument kon reageren
zonder dat zij de conclusies van dat onderzoek kon verifiëren of
anderszins inhoudelijk kon bestrijden.
Ik lees in het onderdeel geen - zelfstandige - klacht over een te laat
zijn van het 'formeel laatste' tijdstip (volgens Lego: 'onnodig pas
(exact) twee weken voor appelpleidooi') waarop Mega Brands het
onderzoeksrapport heeft overgelegd. Het onderdeel gewaagt niet van een
zodanig (uiterlijk) ter zitting van het hof gemaakt (formeel) bezwaar, en
klaagt evenmin over een miskenning door het hof van een plicht tot
ambtshalve bewaking(49) van de belangen van Lego. Het onderdeel geeft ook
niet aan dat Lego de deskundigheid van de partijdeskundige ([A]) betwist
zou hebben.
Het hof kon zich in zoverre dus van het rapport van [A] bedienen(50).
Daarbij dient te gelden dat het oordeel van de rechter over rechterlijke
waardering van een bewijsmiddel als het onderhavige van feitelijke aard
is, zodat het niet op juistheid kan worden beoordeeld, maar slechts op (on)begrijpelijkheid.
De klachten tegen de wijze waarop het hof zich (mede) heeft gebaseerd op
het rapport van [A], zijn onderwerp van het volgende onderdeel.
5.11. In onderdeel 2.3 wordt geklaagd dat 's hofs verwerping in rov. 4.18
van Lego's verweer tegen het door Mega Brands overgelegde onderzoek
rechtens onjuist, onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd is. Het
methodologische verweer van Lego hield in (i) dat in het onderzoek ten
onrechte geen onderscheid is gemaakt tussen 'prospects' die uitsluitend
het constructiespeelgoed van Lego willen kopen en 'prospects' die
dergelijk speelgoed (misschien) willen kopen, ongeacht het merk, en dat
(dus) niet is uitgesloten dat de meerderheid in de steekproef uit mensen
heeft bestaan die (misschien) wel van plan zijn om binnenkort
bouwsteentjes te kopen, maar alleen als het échte Lego is, in welk geval
het evident is dat die mensen vinden dat de steentjes die ze zullen kopen
compatibel moeten zijn met (en er hetzelfde uitzien als) Lego.(51)
Daarnaast hield het methodologische verweer van Lego in (ii) dat de vragen
in het onderzoek ten onrechte het Lego-steentje tot uitgangspunt nemen,
het enige steentje met het Lego-uiterlijk dat het Nederlandse publiek
kent, en dat de consument ten onrechte niet is gevraagd of hij het erg zou
vinden met een bouwsteentje te spelen dat andersoortig is dan het
Lego-systeem.(52)
Daarop voortbouwend betoogt onderdeel 2.4 dat Lego's verweer onder (ii)
alleszins relevant is, omdat het onderzoek door zijn opzet geen antwoord
gaf op de - voor het kunnen aannemen van een behoefte aan compatibiliteit
en uitwisselbaarheid - essentiële vraag of de consument daadwerkelijk een
andersoortig speelgoedconstructiesysteem zou afwijzen. Ook het verweer
onder (i) is alleszins relevant, terwijl niet blijkt dat het hof op deze
stelling acht heeft geslagen.
5.12. Zoals gezegd is de waardering van het onderzoek, waarvan de
conclusie naar 's hofs oordeel zijn veronderstelling bevestigt, van
feitelijke aard en daarom voorbehouden aan het hof als feitenrechter. De
(deel)klacht van onderdeel 2.2, dat het hof ten onrechte uitsluitend heeft
getoetst aan het door Mega Brands in het geding gebrachte marktonderzoek,
stuit reeds hierop af. Lego's klacht dat Mega Brands voor dit onderzoek
eerder ampel gelegenheid heeft gehad en dit het eerste
consumentenonderzoek is in de ruim vier jaar lange procedure, is
omkeerbaar: het mag opmerkelijk heten dat Lego niet met zelf geëntameerd
onderzoek is gekomen, gezien de vele procedures die zij in tal van landen
voert en 'ook omdat het procestechnisch voor rechters eenvoudiger is om
marktonderzoeken tegen elkaar weg te strepen of daar een middenweg in te
zoeken.'(53) Weliswaar was het, gelet op eerdere jurisprudentie van de
Hoge Raad(54), aan Mega Brands, die een beroep doet op
standaardisatiewensen, te bewijzen dat er die behoefte ook bestaat, maar
Lego had net zo goed onderzoek kunnen laten uitvoeren.
Niet gesteld of gebleken is voorts dat Lego na de confrontatie met het
door Mega Brands verrichte marktonderzoek uitdrukkelijk tegenbewijs heeft
aangeboden door middel van een eigen onderzoek. Lego heeft er voor gekozen
slechts methodologische bezwaren tegen het rapport aan te voeren, die het
hof niet hebben kunnen overtuigen. Het oordeel van het hof acht ik niet
onbegrijpelijk.
5.13. De deelklacht dat het hof geen acht heeft geslagen op het onder (i)
bedoelde verweer (onderdeel 2.4), mist overigens feitelijke grondslag.
Anders dan het onderdeel stelt, heeft het hof in rov. 4.17 niet alleen
naar de vindplaats van dit verweer verwezen (pleitnota punt 40), maar dit
verweer ook uitdrukkelijk weergegeven.
De verwerping van dat verweer (als onvoldoende gemotiveerd, rov. 4.18)
acht ik, als gezegd, niet onbegrijpelijk. Ook al zou het zo zijn dat een
(volgens [B] in het onderzoek ten onrechte niet onderscheiden) groep
(mogelijk zelfs meerderheidsgroep van de ondervraagde consumenten) alleen
maar bouwsteentjes zouden willen kopen indien het échte Lego was, dan nog
is niet onbegrijpelijk dat het hof daarmee niet weerlegd achtte dat er een
voldoende grote groep andere potentiële kopers uit de steekproef
overbleef die de compatibiliteitsbehoefte kon bevestigen.
5.14. Ook 's hofs verwerping van het onder (ii) weergegeven verweer is
niet onbegrijpelijk. Dat verweer hield in dat de vragen in het onderzoek
ten onrechte het Lego-steentje tot uitgangspunt nemen en dat de consument
ten onrechte niet de vraag is gesteld of hij het erg zou vinden met een
bouwsysteem te spelen dat andersoortig is dan het Lego-systeem. Door deze
vraagstelling heeft de consument, aldus het onderdeel, geen antwoord
kunnen geven op de vraag of hij daadwerkelijk een andersoortig
speelgoedsysteem zou afwijzen.
Ik merk over deze klacht nog het volgende op. Blijkens het marktonderzoek
is onder meer onderzoek gedaan naar '(II) De bij potentiële kopers van
steentjes eventueel bestaande wens ten aanzien van compatibiliteit met de
legosteentjes die zij reeds in hun bezit hebben'. Met betrekking tot de
uitdrukkelijk genoemde Lego-steentjes verwijst het onderzoek naar een
voetnoot, waarin staat: 'Nu in Nederland tot op heden alleen steentjes
afkomstig van Lego (LEGO/DUPLO) zijn verkocht mag aangenomen worden dat de
antwoorden op die blokjes betrekking hebben.' In zijn arrest heeft ook het
hof - in cassatie onbestreden - het onderscheidend vermogen en de unieke
plaats van Lego in de (speelgoed)markt vooropgesteld. Onder de
omstandigheden die volgens het hof de verwarringwekkende nabootsing door
Mega Brands kunnen rechtvaardigen, noemt het hof in de eerste plaats de
grote markt die Lego in de afgelopen vijftig jaar in Nederland heeft gecreëerd
voor het door haar vervaardigde speelgoed. Het hof overweegt vervolgens
dat Lego voor opeenvolgende generaties het constructiespeelgoed bij
uitstek is geworden en dat zij met haar octrooi lange tijd in staat is
geweest de concurrentie met hetzelfde product te verhinderen. Door deze
omstandigheden (naast de kenmerken van het constructiespeelgoed van Lego,
zoals de compatibiliteit binnen het product en de onderlinge
uitwisselbaarheid met allerlei andere elementen) is de situatie ontstaan
dat Lego en Duplo op de speelgoedmarkt een unieke plaats hebben verworven.
Gezien deze omstandigheden verbaast het niet dat het marktonderzoek van
Mega Brands, mede gelet op de toelichting in de eerste voetnoot, het
Lego-steentje tot uitgangspunt neemt, nu dat steentje, zoals Lego in haar
klacht opmerkt, 'het enige steentje (is) dat het Nederlandse publiek
kent'. De omstandigheid dat er ook andere soorten constructiespeelgoed op
de markt worden verhandeld, zoals het hof in rov. 4.15 onderkent, doet
gelet op de unieke plaats van Lego hieraan niet af. Immers, 's hofs reeds
besproken veronderstelling is dat in die situatie, waarin Lego een unieke
plaats heeft, potentiële kopers zich niet alleen laten leiden door
hetgeen aan nieuwe en andersoortige speelgoedconstructiesystemen te koop
wordt aangeboden, maar ook door hetgeen zij op dat gebied reeds in huis
hebben of het kind waarvoor het bestemd is er al meer van heeft en dat is,
zoals het hof in rov. 4.19 opmerkt, in de praktijk van het Nederlandse
huisgezin in veel gevallen: LEGO en DUPLO. Daarom is het niet
onbegrijpelijk dat het onderzoek zich niet richtte op andersoortig
constructiespeelgoed, maar zich concentreerde op de vraag of potentiële
kopers behoefte hebben aan steentjes die passen op en hetzelfde uiterlijk
hebben als de speelgoedsteentjes die ze al in huis hebben, met
inachtneming van de omstandigheid dat voor een rechtvaardiging de wens van
slechts een deel van de markt voldoende is.
Onderdeel 3
5.15. Onderdeel 3.1 klaagt dat het hof in rov. 4.15-4.19 heeft miskend
dat, ook al bestaat een (rechtens relevante) behoefte aan compatibiliteit
en uitwisselbaarheid als zodanig van het door Mega Brands aangeboden
constructiespeelgoed met LEGO en DUPLO, verwarringwekkende, slaafse
nabootsing slechts gerechtvaardigd is, indien en voor zover dit voor de
deugdelijkheid en bruikbaarheid noodzakelijk is, en dat de nabootser in
elk geval, zonder dat dit ten koste gaat van de compatibiliteit en
uitwisselbaarheid, gehouden is om afwijkingen in (esthetische) vormgeving
aan te brengen ter voorkoming van verwarringsgevaar.
In onderdeel 3.2 wordt geklaagd dat het hof zijn oordeel dat er ook een
(reële) behoefte bestaat aan identiteit, niet alleen qua maatvoering,
maar ook qua uiterlijk (overige vormaspecten) ontoereikend heeft
gemotiveerd in het licht van Lego's stellingen.(55) Die stellingen houden
in dat ook binnen de voor compatibiliteit en uitwisselbaarheid als zodanig
noodzakelijke maatvoering en vormaspecten wel degelijk afwijkingen qua
uiterlijk mogelijk en dus geboden zijn, onder meer door variaties aan te
brengen in de vorm, hoogte en oppervlak van de noppen, de materiaalkeuze,
markeringen/gaten in de steentjes en andere duidelijk waarneembare
afwijkingen. Gelet op deze stellingen kon het hof niet, althans niet
zonder nadere motivering, uitsluitend op grond van de conclusies van het
onderzoek van Mega Brands oordelen dat er een zodanige behoefte is bij een
aanmerkelijk deel van het in aanmerking komende publiek aan algehele
identiteit van speelgoedconstructiesystemen met Lego en Duplo, dat Mega
Brands met haar verwarringwekkende producten niet onrechtmatig handelt
jegens Lego.
5.16. Zoals hiervoor uiteengezet is, brengen de binnen het
speelgoedconstructiesysteem van Lego essentiële compatibiliteit enerzijds
en de unieke plaats die Lego in de markt heeft weten te verwerven
anderzijds mee dat een reële en rechtens te honoreren behoefte bestaat
aan (alternatieve) speelgoedbouwsteentjes die compatibel en uitwisselbaar
zijn met het bestaande en wijdverbreide speelgoedconstructiesysteem van
Lego. 's Hofs oordeel dat sprake is van een door potentiële kopers
gevoelde behoefte om bij verdere aankopen bouwsteentjes te verkrijgen die
qua maatvoering en uiterlijk passen op/bij de reeds in bezit zijnde
steentjes van Lego, gaat dan ook niet uit van een onjuiste rechtopvatting
en is een begrijpelijke redenering.
5.17. Dat betekent volgens Lego's onderdeel 3 echter nog niet dat de
speelgoedsteentjes ook qua verdere vormgeving en uiterlijk identiek moeten
zijn.
5.18. Dat de steentjes (technisch) bij en op elkaar moeten passen qua
koppeling en qua maatvoering uitwisselbaar moeten zijn (vgl. nr. 5.16),
betekent inderdaad nog niet zonder meer dat de vormgeving van de steentjes
in (alle) verdere opzichten op elkaar zou moeten aansluiten.(56) In de
formulering van het onderdeel gaat Lego evenwel ten onrechte voorbij aan
de in de jurisprudentie van de Hoge Raad neergelegde norm dat de
verplichting om af te wijken betrekking heeft op het doen van wat
redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of
bruikbaarheid van zijn product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat
door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat(57).
Aansluitend op de 'must-fit' en 'must match'-criteria stellen onderdeel 3
en het antwoord daarop van Mega Brands (in vervolg op dergelijke debatten
in de feitelijke instanties) de vraag aan de orde of naast de
deugdelijkheid en bruikbaarheid in technisch/functionele en daarmee
verband houdende economische zin ook betekenis kan toekomen aan de
deugdelijkheid en bruikbaarheid in esthetisch en daarmee verband houdend
economisch opzicht. Mega Brands stelt in dit verband dat het succes van
een uit additionele onderdelen bestaand product ook wordt bepaald door de
visuele compatibiliteit. Toegepast op het constructiesysteem van Lego: de
(nagebootste) speelgoedsteentjes zijn (pas) optimaal als de steentjes (van
concurrerende producenten) visueel van elkaar niet te onderscheiden zijn.
De steentjes moeten immers gebruikt kunnen worden in het (Lego)- systeem
zonder afwijkingen in het visuele aspect van het resultaat van het gebruik
ervan, in de vervaardigde bouwwerken. Een muur in het te vervaardigen
bouwwerk moet op een echte muur lijken en een eenheid vormen met de
overige (van andere producenten afkomstige) gebruikte bouwsteentjes in die
muur. Een uit speelgoedsteentjes met een verschillend uiterlijk opgebouwde
muur is volgens Mega Brands niet natuurgetrouw en 'werkt niet'(58).
5.19. Het hier besproken onderdeel 3 gaat ervan uit dat ten aanzien van
(i)(59) de materiaalkeuze,
(ii) de vorm, de hoogte en het oppervlak van de noppen (niet langer, in
onderdeel 3: de steentjes zelf),
(iii) markeringen/gaten in de steentjes, en
(iv) 'andere duidelijk waarneembare afwijkingen'
verschillen mogelijk zijn, die (A) verwarringsgevaar kunnen wegnemen of
doen afnemen, en die (B) aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid niet
afdoen, ook niet vanuit een gezichtspunt van standaardiseringwensen.
5.20. De vooreerst rijzende vraag is of - zoals Mega Brands in haar s.t.
in wezen bepleit - aangenomen moet of mag worden dat het hof in (met name)
rov. 4.19 de hier bedoelde stellingen van Lego kennelijk verworpen heeft,
daarbij niet uitgegaan is van een onjuiste rechtsopvatting, en dat dit
zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk is.
5.21. Ik denk dat daarbij onderscheid gemaakt moet worden.
Ik zou menen dat een verwerping door het hof ten aanzien van (i) de
materiaalkeuze aan de in 5.20 bedoelde toets voldoet. Het middel maakt van
zijn kant onvoldoende duidelijk dat (gesteld is dat) en waarom de keuze
voor een ander materiaal verwarring zou wegnemen; en evenmin dat als dat
laatste wél zou opgaan, (gesteld is dat) de keuze voor een ander
materiaal niet aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid zou afdoen.
5.22. Vervolgens zou ik menen dat een verwerping door het hof ten aanzien
van (ii) de vorm, de hoogte en het oppervlak van (ook) de noppen van de
steentjes eveneens besloten ligt in 's hofs oordeel (vgl. rov. 4.19 over
het naar maatvoering passen op/bij de steentjes die met al bezit). Het
middel van zijn kant maakt ook hier onvoldoende duidelijk dat (gesteld is
dat) afwijkingen op deze (qua waarneming subtiele) punten verwarring zou
wegnemen; en evenmin als dat laatste wél zou kunnen, dat de keuze voor
een iets andere vorm, hoogte of oppervlak van de noppen niet aan de
deugdelijkheid en bruikbaarheid zou afdoen.
5.23. Ten aanzien van (iii) markeringen/gaten in de steentjes kan ik een
voldoende gemotiveerde verwerping niet in 's hofs arrest besloten zien
liggen; niet in de deeloverweging van rov. 4.19 dat 'een producent zijn
producten aan [het] uiterlijk van Lego en Duplo [zal] moeten aanpassen',
noch in de deeloverweging waarmee rov. 4.19 besluit (noodzaak tot
nabootsing ook ten aanzien van 'overige vormaspecten' is 'genoegzaam komen
vast te staan').
5.24. Wat betreft (iv) 'andere duidelijk waarneembare afwijkingen' voldoet
de klacht m.i. niet aan de ingevolge art. 407, lid 2 Rv te stellen eisen,
nu enige nadere specificatie ontbreekt. In de processtukken, waarnaar het
onderdeel verwijst, tref ik die ook niet aan.
5.25. Ten aanzien van het in nr. 5.23 genoemde punt van (iii)
markeringen/gaten in de steentjes, zou - tot zover - dus vernietiging en
verwijzing dienen te volgen. Of zulks inderdaad geboden is, kan mede
afhangen van enige hieronder neergelegde gezichtspunten. In geval van
vernietiging en verwijzing kunnen zulke gezichtpunten wellicht nuttig
blijken in de procedure na verwijzing, waarin ook Mega Brands' in nr. 5.18
kort gereleveerde principiële verweer allicht weer aan de orde zal zijn.
5.26.1. G.J. Wiarda heeft in hoofdstuk 12 van zijn befaamde monografie
Drie typen van rechtsvinding(60) de zo genoemde 'vergelijkingsmethode'
beschreven, en hij heeft die toegelicht aan de hand van nu juist het
eerste slaafse-nabootsings-arrest van de Hoge Raad, het hiervoor al ter
sprake gekomen Hyster Karry Krane-arrest. Ik citeer een passage uit het
boekje, omdat die bij de in middel 3 aangesneden kwestie wellicht ook weer
behulpzaam zou kunnen zijn. Ik ontleen aan de pp. 108-110:
'Als voorbeeld noem ik het geval van 'Hyster Karry Krane', beslist bij het
arrest van de Hoge Raad van 26 juni 1951, NJ 1954, 90, waarin het ging om
de vraag in hoever de navolging van industriële producten waarvoor geen
octrooibescherming geldt, rechtmatig is. De Hyster Company, een
Amerikaanse vennootschap, welke een mobiele hijskraan had ontworpen en
vervaardigd en hier te lande in de handel bracht, beklaagde zich erover
dat een Nederlandse vennootschap die hijskraan vrijwel volkomen had
nagebootst en, door die in de handel te brengen, onrechtmatig voordeel
trok van de inspanning die Hyster zich voor het ontwerpen en construeren
van haar kraan had getroost en van de door Hyster met haar product
verworven goede reputatie. Waar in het onderhavige geval vaststond dat van
inbreuk op enig octrooi of auteursrecht geen sprake was - recht op
modellenbescherming bestond destijds nog niet - beschikte de rechter voor
de vraag of een dergelijke, als 'slaafs' gekwalificeerde navolging
geoorloofd was, over geen andere maatstaven dan de in het toenmalige
artikel 1401 BW geïmpliceerde normen van de in het maatschappelijk
verkeer tegenover eens anders persoon of goed betamende zorgvuldigheid.
In zijn beslissing ging de Hoge Raad uit van het beginsel dat het in het
algemeen aan een ieder moet vrijstaan om aan zijn producten een zo groot
mogelijke deugdelijkheid en bruikbaarheid te geven voorzover hij daarbij
geen inbreuk maakt op de rechten die anderen ter bescherming van hun
producten aan Octrooiwet of Auteurswet ontlenen. Op de grondslag van dit
beginsel werden vervolgens drie verschillende situaties beoordeeld die
zich in een dergelijk geval kunnen voordoen: in de eerste plaats die
waarin de nabootsing alleen betrekking heeft op eigenschappen die bestemd
en geschikt zijn om de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het product te
bevorderen, terwijl door die nabootsing overigens geen verwarring hij het
kopend publiek kan ontstaan: in de tweede plaats dezelfde situatie waarbij
ten gevolge van een nabootsing tussen het eigen product en dat van de
concurrent wél verwarring kan ontstaan: en in de derde plaats de situatie
waarin de nabootsing verder gaat dan voor de deugdelijkheid en
bruikbaarheid van het product noodzakelijk is en elementen betreft ten
aanzien waarvan de nabootser evengoed een andere weg had kunnen inslaan,
terwijl hij door dit na te laten verwarring sticht.
Van de genoemde situaties kan men zeggen, dat, wanneer men uitgaat van het
door de Hoge Raad voorop gestelde beginsel dat het in het algemeen aan een
ieder moet vrij staan om aan zijn producten een zo groot mogelijke
deugdelijkheid en bruikbaarheid te geven, tegen de eerst veronderstelde
situatie weinig is in te brengen, terwijl de derde een evident
onbehoorlijk gedrag veronderstelt: nl. het zonder enig in redelijkheid te
respecteren belang profiteren van de inspanning van de concurrent en
daarbij te zijnen nadele verwarring stichten hij het publiek. De in de
tweede plaats genoemde situatie, waarin als gevolg van de nabootsing,
eveneens verwarringsgevaar aanwezig is, doch waarin die nabootsing een
overigens als redelijk te beschouwen belang dient, is minder evident en
kan daardoor meer twijfel wekken. Men kan zich, om tot een beslissing te
komen, oriënteren zowel op de naastgelegen evident rechtmatige, als op de
naastgelegen evident onrechtmatige situatie; men kan met andere woorden
zeggen: ook hier gaat de nabootsing niet verder dan nodig is om aan het
product een zo groot mogelijke deugdelijkheid en bruikbaarheid te geven,
hetgeen een ieder in beginsel moet vrij staan; maar eveneens is vol te
houden: ook hier wordt zowel geprofiteerd als verwarring gesticht. De Hoge
Raad koos voor de eerste oplossing en legde aldus de grens tussen de
rechtmatige en de onrechtmatige nabootsing tussen de hierboven in de
tweede en derde plaats genoemde situaties.[..]
Het geval van de 'Hyster Karry Krane' is een voorbeeld van een uitspraak
waarin uit de motivering valt af te leiden dat de rechter om tot zijn
beslissing te komen volgens de hierboven aanbevolen vergelijkingsmethode
te werk is gegaan. Veel talrijker blijven de gevallen waarin weliswaar kan
worden aangenomen dat hij dit ook heeft gedaan, doch waarin de gang van
zijn redenering niet met zoveel woorden in de motivering van zijn
uitspraak tot uitdrukking is gebracht.'
5.26.2. Het lijdt m.i. geen twijfel dat de Hoge Raad zich ook in de
klerenhanger-zaak - dáár impliciet - van de vergelijkingsmethode heeft
bediend. Daar zal dan vergeleken zijn met enerzijds de categorie van het
(inmiddels) evident rechtmatig nabootsen van voor de strikt technische
deugdelijkheid en bruikbaarheid noodzakelijke factoren, ondanks
verwarringsgevaar, en anderzijds een (nog steeds) evident onrechtmatig
nabootsen bij een 'zonder enig in redelijkheid te respecteren belang
profiteren van de inspanning van de concurrent en daarbij te zijnen nadele
verwarring stichten hij het publiek'. Bij het in de klerenhanger-zaak
berechte tussengeval - het geval waarin er technisch even goed bruikbare
andere klerenhangers bestonden, en de bruikbaarheid van het met de
Tomado-klerenhanger aansluitende product voor een belangrijk deel werd
bepaald teneinde tegemoet te komen aan bij een deel van de afnemers
bestaande wensen ten aanzien van het uiterlijk of eigenschappen van het
product, daaronder begrepen de wensen die verband houden met de behoefte
aan standaardisatie - koos de Hoge Raad voor aansluiting bij de categorie
van de technische noodzaak, en niet bij de categorie van 'zonder enig in
redelijkheid te respecteren belang profiteren...'.
5.26.3. Het komt mij voor dat de door middel 3 aan de orde gestelde
kwestie aanleiding kan geven tot nadere rechtsverfijning door de Hoge
Raad, waarbij de door Wiarda bedoelde vergelijkingsmethode wederom
dienstbaar kan zijn.
Thans gaat de vergelijking tussen enerzijds de categorie van het
(inmiddels) evident rechtmatig nabootsen van het uiterlijk of de
eigenschappen van het product in geval de bruikbaarheid van een product
voor een belangrijk deel wordt bepaald door de wensen (daaronder begrepen
standaardisatiewensen) en behoeften van degenen voor wie het bestemd is,
en anderzijds (nog steeds) de categorie van 'zonder enig in redelijkheid
te respecteren belang profiteren...'.
5.26.4. In de door Wiarda geschetste denkwijze is er dan aanleiding voor
nadere oriëntatie op 'imaginaire buurgevallen'. Nu het gaat om de vraag
of de op zichzelf door standaardisatiewensen gelegitimeerde nabootsing
zich óók mag uitstrekken tot steentjes zonder markeringen/gaten (vgl.
nr. 5.23), schets ik als buurgevallen (vanuit consumentenperspectief):
(a) enerzijds: siertegels, gevel- of plafondplaten, zonweringen, beklede
stoelen, serviesgoed;
(b) en anderzijds: schemerlampen, wekkers, koekoeksklokken en (gehuurde)
steigerelementen.
Daargelaten de kwaliteit van nu juist deze voorbeelden (partijen zullen er
wel over mopperen, zoals ook over andere voorbeelden gemopperd zal kunnen
worden) gaat het in de vergelijkingsmethode er slechts om of men een
product als Lego-steentjes, ook ten aanzien een aspect als
'markeringen/gaten', eerder zou rekenen tot een categorie als (a) dan wel
een categorie als (b).
5.27. Passend binnen het in de rechtspraak ontwikkelde kader en op
begrijpelijke wijze heeft het hof kunnen oordelen dat de slaafse
nabootsing van Mega Brands zijn rechtvaardiging vindt in een reële
behoefte aan compatibiliteit en uitwisselbaarheid met het bestaande en
wijdverbreide Lego-systeem en dat dit een nabootsing meebrengt van zowel
de maatvoering als de overige constructieve en esthetische vormaspecten.
Bij dit oordeel heeft het hof m.i. echter onvoldoende gerespondeerd op de
(essentiële) stelling van Lego dat Mega Brands - ter voorkoming of
beperking van verwarringsgevaar - redelijkerwijs de mogelijkheid zou
hebben tot het aanbrengen van markeringen/gaten zonder dat dit afbreuk zou
doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van de steentjes.
Mogelijk is het hof van oordeel geweest dat Mega Brands - ter beperking
van verwarringsgevaar - in voldoende mate tegemoet gekomen is aan hetgeen
redelijkerwijs van haar verlangd mocht worden, nu zij - zoals door de
rechtbank in rov. 3.6 is vastgesteld, en in hoger beroep en in cassatie
niet ter discussie is gesteld - haar blokjes kleuren heeft gegeven die
afwijken dan de door Lego gebezigde kleuren(61), zodat daarom volgens het
hof ter beperking van verwarringsgevaar van Mega Brands niet ook nog het
aanbrengen van markeringen/gaten behoefde te worden gevergd(62). Wat hier
overigens van zij, het hof heeft dit echter niet in zijn overwegingen
neergelegd.
5.28. Onderdeel 4 bevat geen zelfstandige klacht en behoeft dan ook geen
verdere bespreking.
6. Conclusie
Mijn conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G i.b.d.
1 Voorheen 'Mega Bloks' geheten; in het vonnis van de rechtbank worden
verweersters in cassatie nog Mega Bloks genoemd.
2 Ontleend aan rov. 4.2 a t/m g van het (ten deze niet) bestreden arrest.
3 LJN AT8962 (met commentaar F.W. Grosheide in IER 2005, nr. 64, p. 270
(271 r.k.).
4 LJN BA7231, IER 2007, nr. 79, p. 301 m.nt. AKS.
5 Arrest van 12 juni 2007; de cassatiedagvaarding is uitgebracht op 12
september 2007.
6 Vgl. Hijmans van den Berg in zijn noot in AA onder HR 26 juni 1953 (zie
volgende voetnoot).
7 HR 26 juni 1953, NJ 1954, 90 m.nt. PhANH, AA 1953, p. 10 m.nt. HB, BIE
1953, nr. 55, p. 113 (Hyster Karry Krane).
8 HR 21 december 1956, NJ 1960, 414 m.nt. onder HR 8 januari 1960, NJ
1960, 415, BIE 1957, nr. 11, p. 36, AA X, p. 19 m.nt. G (drukasbak); HR 15
maart 1968, NJ 1968, 268 m.nt. HB, BIE 1968, nr. 43, p. 145 (Plastic
stapelschalen).
9 HR 7 juni 1991, NJ 1992, 392 (Rummikub). 'De rest van de markt' is van
groot belang voor de vraag of het product onderscheidend vermogen heeft:
zie D.J.G. Visser, Het ABC van iedere IE-inbreuk (oratie Leiden), 2004, p.
31-32.
10 HR 8 januari 1960, NJ 1960, 415 m.nt. HB, BIE 1960, nr. 19, p. 60, AA X,
p. 20 m.nt. G (Scrabble). Zie ook HR 1 december 1989, NJ 1990, 473 m.nt.
DWFV, BIE 1997, nr. 68, p. 244 (Monte/Kwikform); HR 31 mei 1991, NJ 1992,
391 m.nt. DWFV, IER 1991, nr. 47, p. 116 m.nt. Vriesendorp, BIE 1992, nr.
15, p. 50 m.nt. Ste (Borsumij/Stenman); HR 30 oktober 1998, NJ 1999, 84 (Assco/Layher);
HR 29 juni 2001, NJ 2001, 602 m.nt. DWFV (Impag).
11 HR 15 maart 1968, NJ 1968, 268 m.nt. HB, BIE 1968, nr. 43, p. 145
(Plastic stapelschalen).
12 Enige steun voor die opvatting was te vinden in twee deeloverwegingen
van HR 26 juni 1986, NJ 1987, 191 m.nt. vNH, BIE 1986, nr. 71, p. 280, IER
1986, nr. 29, p. 280 en Computerrecht 1986, p. 176 m.nt. E.J. Dommering (Decca/Holland
Nautic). Zie rov. 4.2, derde volzin: 'Daarbij past in zoverre
terughoudendheid dat de rechter door deze vraag bevestigend te
beantwoorden en, gelijk het hof heeft gedaan, op grond daarvan het
verhandelen van de radio-ontvangers van Holland Nautic te verbieden, aan
Decca een bescherming biedt die niet wezenlijk verschilt van die waarvan
zij zou hebben geprofiteerd indien zij zich ter bescherming van het DNS op
octrooirechten zou hebben kunnen beroepen of zich anderszins zou hebben
kunnen baseren op schending van een absoluut recht van intellectuele
eigendom. Ontbreekt een dergelijk absoluut recht dan is bij een stand van
zaken als zich hier voordoet voor een vergelijkbare bescherming via het
recht van de ongeoorloofde mededinging in beginsel ten minste vereist dat
wordt geprofiteerd van een prestatie van dien aard dat zij op een lijn
valt te stellen met die welke toekenning van een dergelijk recht
rechtvaardigen.' En voorts rov. 4.3, derde alinea: [bescherming ex art.
1401 BW is ook niet gerechtvaardigd] 'reeds hierom omdat, naar Holland
Nautic in de feitelijke instanties heeft gesteld en het hof in het midden
heeft gelaten, zodat daarvan in cassatie te haren gunste mag worden
uitgegaan, Decca voor het DNS "gedurende 35 jaar practisch een
monopolie heeft bezeten", zodat - tegen de achtergrond van art. 47
Rijksoctrooiwet - moet worden aangenomen dat Decca voor die inventiviteit,
inspanningen en investeringen voldoende is beloond.'
13 HR 31 mei 1991, NJ 1992, 391 m.nt. DWFV, IER 1991, nr. 47, p. 116 m.nt.
Vriesendorp, BIE 1992, nr. 15, p. 50 m.nt. Ste. (Borsumij/Stenman).
14 Vgl. Quaedvlieg, BIE 1992, p. 367 en mijn noot in NJ 1991, 391 (Borsumij/Stenman).
Vgl. ook Brinkhof in BIE 1991, p. 257 (p. 259, sub 19).
15 BGH 2 december 2004, I ZR 30/02, GRUR 2005/4, p. 349.
16 HR 12 juni 1970, NJ 1970, 434 m.nt. HB, BIE 1970, nr. 90, p. 306
(Klerenhangers).
17 HR 1 december 1989, NJ 1990, 473 (Monte/ Kwikform).
18 HR 30 oktober 1998, NJ 1999, 84 (Assco/Layher).
19 Vgl. rov. 3.6 van het arrest van de Hoge Raad.
20 Internationaal: International Standard Organization te Genève
('ISO-normen'); in Nederland: het Nederlands Normalisatie-instituut te
Delft ('NEN-normen').
21 Conclusie voor HR 1 december 1989, NJ 1990, 473 (Monte/Kwikform), nr.
2.20 e.v.
22 T.a.p., nr. 2.25.
23 T.a.p., nrs. 2.22-2.24 en 2.26.
24 T.a.p., nr. 2.24. In nr. 2.22 verwijst Asser naar het opstel van A.G.
Maris, Slaafse navolging en normalisatie, in: Met eerbiedigende werking (Hijmans
van den Bergh-bundel 1971), p. 187. Maris heeft in zijn analyse van het
klerenhanger-arrest op p. 189 opgemerkt dat enerzijds afnemers een product
met een bepaald uiterlijk of bepaalde eigenschappen kunnen wensen,
ongeacht van welke producent het afkomstig is (klerenhangers gelijk aan
het model van Tomado, zonder dat ze ook van Tomado afkomstig hoeven te
zijn), maar dat het anderzijds ook kan zijn dat het publiek slechts het
oog heeft op het product van een bepaalde producent (Tomado). In het
laatste geval bestaat volgens Maris voor de nabootsing geen
rechtvaardiging in de standaardisatiewensen. Maris onderkent evenwel (p.
190) dat de vraag óf de wensen van het publiek in de ene of in de andere
zin luiden, in veel gevallen niet makkelijk te beantwoorden is, te meer nu
het Klerenhangerarrest niet vereist dat 'de' markt de wens of behoefte
heeft aan compatibele en uitwisselbare producten, en reeds voldoende is
dat die wens bij een deel van het publiek bestaat. Zelf zou ik menen dat
de afnemers die het originele artikel wensen, in staat zijn de merknaam
aan te geven; uiteraard mogen nagebootste klerenhangers niet onder het
merk Tomado worden verkocht.
25 P.J. Kaufmann en G. Gemser, De lof der nabootsing revisited, BIE
1994/4, p. 108.
26 Vgl. voetnoot 6.
27 Tussen rationele en irrationele wensen onderscheidde ik eerder in: D.W.F.
Verkade, Ongeoorloofde mededinging, 2e druk 1986, p. 77.
28 H.M.H. Speyart, Het gewijzigde voorstel van de Europese Commissie voor
de modellen-richtlijn, BIE 1996/7, p. 227-228.
29 A-G Langemeijer in zijn conclusie voor HR 30 oktober 1998, NJ 1999, 84
(Assco/Layher), onder nr. 2.18.
30 Ik kan ten deze nog verwijzen naar Speyart, a.w. (voetnoot 28). Vgl.
ook Pinckaers, De techniekrestrictie in het modellenrecht en de relevantie
van alternatieven, in: Spoorbundel (2007), p. 257-275.
31 S. Gellaerts, Lego(r), the road ahead (2008), geeft op p. 94 e.v. een
overzicht van procedures die Lego in diverse landen op basis van 'slaafse
nabootsing' heeft gevoerd. Wat het buitenland betreft noemt hij naast de
door mij aan te halen Belgische zaak (door Lego verloren), nog zaken in
Denemarken (1993), Finland (2003), Griekenland (2006) en Zweden (2004),
die door Lego werden gewonnen; en zaken in Duitsland (2004), Frankrijk
(1994), Oostenrijk (2000) en de Verenigde Staten (1988), die door Lego
werden verloren. Een zaak in Italië eindigde na een uitspraak van de
Corte di Cassazione (1997) in een schikking.
32 Hof van Beroep te Luik 30 juni 1993 (Unica/Lego), BIE 1996, nr. 84, p.
306.
33 Hof Arnhem 8 juli 1997, IER 1997, nr. 47, p. 177 (Remco Toys/Meccano).
In cassatie (HR 22 januari 1999, NJ 1999, 381 m.nt. DWFV) was dit punt
niet aan de orde.
34 Hof Amsterdam 23 december 1999, IER 2000, nr. 21, p. 103 m.nt. FWG, AMI
2000/5, p. 84 m.nt. Quaedvlieg.
35 Zie over dit arrest ook hierna, nr. 5.27, voetnoot 62.
36 Zie over het vonnis van de rechtbank: F.W. Grosheide, Hoe slaafs mag
men nabootsten, IER 2005, p. 271; S. Gellaerts, a.w. (2008), p. 102-111;
P.J.M. Steinhauser, Grenzen aan verwarringsgevaar als
onrechtmatigheidscriterium, BIE 2008, p. 201-204.
37 S. Gellaerts, a.w. (2008), p. 113.
38 D.J.G. Visser, Het ABC van iedere IE-inbreuk (oratie Leiden), 2004, p.
2 en 38.
39 Zie S. Gellaerts, a.w., 2008, p. 51 e.v. (i.h.b. p. 65-75).
40 GEA 12 november 2008, zaak T270/06, B9 7264 (Lego/Mega Brands), en
daarover Visser, Kroniek van de intellectuele eigendom, NJB 2009/14, p.
918. Volgens artikel 7, lid 1, sub e-ii, van de
Gemeenschapsmerkenverordening (40/94/EG) 'wordt inschrijving [geweigerd]
van [...] tekens die uitsluitend bestaan uit [...] de vorm van de waar die
noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen'. Zo ook artikel
3, lid 1, sub e, tweede streepje, van Merkenrichtlijn 89/104/EEG en art.
2.1 lid 2 BVIE.
41 Lego heeft op 2 februari 2009 beroep ingesteld bij het Hof van Justitie
van de EG (zie Pb. 2009, C82/19). De zaak is daar aanhangig onder nr.
C-48/09.
42 Zie de s.t. van Lego, o.m. nrs. 1.7, 3.15-3.16 en 5.6-5.7.
43 In sommige - Oost-Europese en Aziatische - landen: weer, of voor het
eerst.
44 Vgl. A.G. Maris, a.w. (1971, zie voetnoot 24), p. 188-191. Vgl. ook A-G
Eggens in zijn conclusie voor HR 26 juni 1953, NJ 1954, 90 m.nt. PhANH (Hyster
Karry Krane), p. 183 (l.k.), die wijst op het algemeen belang dat vereist
dat 'het goede en nuttige' wordt nagevolgd (tegenover de, in tijd te
beperken, erkenning van rechten van de scheppende mens). Dat ook een spel
de maatschappelijke vooruitgang dient, is benadrukt door Hijmans van den
Bergh in zijn noot onder HR 8 januari 1960, NJ 1960, 415 (Scrabble), sub
9.
45 Op het aannemen van die wens van (een deel van) het publiek hebben de
onderdelen 2.2 t/m 2.4 betrekking.
46 De vraag of het hof met 'uitwisselbaarheid' ook het oog gehad heeft op
een nog verdergaande mate van gelijkheid, komt aan de orde bij de
bespreking van onderdeel 3.
47 In die zin ook Hof Amsterdam 23 december 1999, IER 2000, nr. 21, p. 103
m.nt. FWG, AMI 2000/5, p. 84 m.nt. Quaedvlieg (Lego/Lima), rov. 4.3.14.
48 Dit marktonderzoek is overgelegd als productie 19 en bevindt zich bij
de stukken van het geding achter de pleitnotities in appel van Mega Brands.
49 In de zin van HR 29 november 2002, nr. C00/128, NJ 2004, 172 (Dispasa/Huyton).
50 Vgl. HR 16 juni 2006, nr. C04/327, LJN AU8940, NJ 2006, 585 m.nt.
Spoor, AMI 2006/5, nr. 14, p. 161 m.nt. Quaedvlieg (Lancôme/Kecofa), rov.
3.4.3.
51 Pleitnota in hoger beroep, nr. 40.
52 Pleitnota in hoger beroep, nr. 47.
53 Vgl. S. Gellaerts, a.w. (2008), p. 109, voetnoot 451 (slot).
54 Vgl. HR 1 december 1989, NJ 1990, 473 m.nt. DWFV, BIE 1997, nr. 68, p.
244 (Monte/ Kwikform) en HR 30 oktober 1998, NJ 1999, 84 (Assco/Layher).
55 Het onderdeel verwijst naar de CvA nrs. 55-64, de CvD nrs. 88-97, de
MvA nrs. 81-85 en de pleitnota in appel nrs. 45 en 47.
56 Vgl. ook de s.t. van Lego onder nr. 5.26.
57 HR 8 januari 1960, NJ 1960, 415 m.nt. HB, BIE 1960, nr. 19, p. 60, AA X,
p. 20 m.nt. G (Scrabble).
58 S.t. van Mega Brands onder nrs. 32-35.
59 Volgorde en aanduidingen (i) t/m (iv) en (A) en (B) afkomstig van mij,
A-G.
60 Vierde druk 1999, bewerkt door T. Koopmans.
61 Voorts (eveneens rov. 3.6): afwijking ten aanzien van de vermelding van
de onderscheiden woordmerken, en bij het Micro-blokje van Mega Brands
hogere noppen, en twee tussenschotten méér, in vergelijking tot Lego's
Duplo-blokje.
62 Het hof zou zich daarbij gespiegeld kunnen hebben (passend in Wiarda's
vergelijkingsmethode!) aan het in nr. 4.16 hierboven besproken oordeel van
het hof Amsterdam 23 december 1999, IER 2000, nr. 21, p. 103 m.nt. FWG,
AMI 2000/5, p. 84 m.nt. Quaedvlieg (Lego/Lima), waarin dát hof de
overeenstemming qua kleuren gerechtvaardigd achtte, maar (omgekeerd)
andere afwijkingen in het uiterlijk, met betrekking tot de vormgeving, nog
redelijkerwijs mogelijk achtte (waarbij aan markeringen/gaten kan zijn
gedacht; vgl. rov. 4.18-4.20 van het Lego/Lima-arrest).
|
Bron:
http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BJ6999&u_ljn=BJ6999
|